352 353 verbonden aan wetenschappelijke bibliotheken, zal worden gehandeld, er zal uit sluitend sprake zijn van a.s. bibliothecarissen, conservatoren en wetenschappelijke assistenten aan die bibliotheken. Achtereenvolgens bespreekt nu Dr. Roos de per soonlijke eigenschappen, de wetenschappelijke bekwaamheden en de vakkennis van den candidaat. Wat het tweede punt betreft, voor «lke bibliotheek heeft naast een litterator, theoloog en jurist ook een medicus of man der natuurwetenschappen groote waarde.De vakkennis bespreekt sohr. het laatst, omdat het vaak is voorgekomen, dat iemand, die vroeger nooit aan een bibliotheek verbonden was, toch later een goed bibliothecaris is geworden. Intusschen zulke gevallen dienen uitzondering te blijven, en regel dient te zijn, dat iemand, die als wetenschappelijke kracht aan een bibliotheek wil verbonden worden, eerst een practische stage aan een bibliotheek doormaakt. Op het practische moet daarbij vooral de nadruk vallen, want van een bibliotheekwetenschap kan men eigenlijk niet spreken. „Evenmin als van een archief wetenschap." Als archivaris zou ik dit Dr. Roos niet zoo volmondig durven nazeggen, en het is ook de vraag, of schr. hier wel voldoende in het oog heeft gehouden, dat bibliotheekwezen en archiefwezen, bij de ontegenzeggelijk aanwezige punten van overeenkomst, daarnaast wellicht nog meer punten van verschil vertoonen. Het instellen van een speciaal examen voor een a.s. wetenschappelijken bibliotheekamb tenaar acht Dr. Roos ongewenscht. L. A. Hulshof en M. J. Schretlen. De Kunst der oude boekbin ders. XVde- en XVIe-eeuwsche boekbanden in de Universi teitsbibliotheek beschreven en afgebeeld. Utrecht 1921. Dit door de Nederlandsche Vereeniging van Bibliothecarissen en Bibliotheekambte naren smakelijk uitgegeven boekje op een nog bijna onontgonnen gebied de eenige, die reeds eerder iets hieromtrent leverde, was Mej. M. E. Kronenberg, toenmaals assistente aan de Athenaeem-bibliotheek te Deventer in haar in Het Boek van 1915, blz. 5 vlg. verschenen artikelIets over zestiende-eeuwsche boekbanden faan haar is ook het hier vermelde boekje opgedragen) verdient hier wel even te worden gememoreerd, omdat zonder twijfei, behalve in bibliotheken, ook in archieven in dezen nog belangrijk materiaal ligt verscholen. Zooals in de vorige aflevering van ons blad uit den oproep naar archivalia over houtsnijders is gebleken, zet de laatste der beide auteurs zijne onderzoekingen op verwant gebied voort. Ongetwijfeld zullen de archieven ook over het leven der boekbinders nog vele ge gevens bevatten. L. Nederlandsch Centraal Film-archief. 2e Jaarverslag 1921. Hieruit verdient vooral vermelding, dat voor het bewaren der films door den Aige- meenen Rijksarchivaris tevens bestuurslid van de Vereeniging een aantal ijzeren kasten werd afgestaan. Het aantal filmnegatieven bedraagt thans 59, die allen door den Secretaris, de heer D. S. van Zuiden op kaart zijn beschreven. L. G. Vittani, Di ritorno da un viaggio archivistico da Trento a Vienna. Milano, Palazzo del Senato, 1921. Het levendige verhaal van een archiefreis van Trente naar Weenen in het najaar van 1919 is door den. heer Vittani als inleiding gebruikt voor den cursus 1919/20 van de archiefschool te Milaan. Kort voor het begin van den grooten oorlog stond de bisschop van Trente het oude gebouw der Jezuïtenschool aan de stad af om er een openbare Het zou interressant zijn dit laatste vooral na de totstandkoming van het nieuwe Academische Statuut ook met het oog op de opleiding der archi varissen onder oogen te zien. bibliotheek in te vestigen. Niemand kon toen voorzien, dat er nog eerder dan die bibliotheek een Rijksarchief in gevestigd zou worden door de Italiaansche autoriteiten. Toen de heer Vittani de voorloopige houten trappen van het gebouw opging, vond hij tot zijn blijde verrassing op de bovenste verdiepingen niet alleen tientallen zalen geheel voorzien van de noodige archiefkasten, maar ook het grootste deel daarvan reeds bezet met duizenden registers en pakken stukken, die nog slechts enkele maan den te voren in de archieven te Innsbruck en te Weenen berustten. Tijdens den oorlog had Oostenrijk, steeds vertrouwend de Boven Etsch te zullen kunnen behouden, geen enkel stuk willen afstaan, dat op die provincie betrekking had. Maar toen de vrede geteekend was, verminderde het verzet en ten slotte werkten de Oostenrijksche archiefambtenaren op de hoffelijkste wijze mede bij het overdragen der opgeëischte stukken; geen klacht kwam er over hun lippen bij het volbrengen van dezen triesten plicht en hun gesprek met Dr. Vittani eindigden zij met de woorden: „Ten slotte zijt gij de overwinnaars en wij de overwonnenen." Deze laatstgenoemde stukken zijn in het Duitsch geschreven, niet groot in aantal maar zeer belangrijk door hun hoogen ouderdom. Het transport gaf tal van technische moeilijkheden. De eerste zending vertrok 10 November, begeleid door „carabinieri", over den Brenner naar Bolzano, waar zij voorloopig bewaard zullen worden. Wellicht wordt daar definitief een Rijksarchief voor het Duitsch-sprekende Italiaansche gebied gevestigd. Dienzelfden 10 November begaf de heer Vittani zich tezamen met den heer ROSSANO, inspecteur-generaal der Italiaansche archieven, van Innsbruck op reis naar Weenen. Dit was echter gemakkelijker gezegd dan gedaan. Wegens den kolennood in Oostenrijk loopt er op dat traject slechts éénmaal per week een sneltrein. Deze komt te Innsbruck reeds overvol aan en een enorme menigte hoopt daar nog plaats te vinden. Toch slaagde het gezelschap er in Weenen te bereiken. Het gebouw van het Staatsarchief aldaar bezit een reeks van prachtige vertrekken, waarin de bureaux gevestigd zijn; de eigenlijke bewaarplaats bestaat uit talrijke verdiepingen, die zoo laag zijn, dat alle stukken verplaatst kunnen worden, zonder dat daarbij trappen of ladders gebruikt behoeven te worden. Het doel van de reis was het uitzoeken van archivalia, toekomend aan Italië, die bij vroegere onderzoekingen nog waren achtergebleven. Overgenomen werden thans o.a. de archieven van de geheime afdeeling der Kanselarij van het Keizerlijk-Koninklijk Stadhouderschap in Lombardije en van het Algemeene civiele en militaire gouvernement van Lombardije-Venetië. Deze stukken, die van veel belang zijn voor de geschiedenis van de Italiaansche Herleving (Risorgimento), zijn naar Milaan gebracht. Ook de archieven der ministeries van Binnenlandsche Zaken en Justitie hebben talrijke stukken moeten afstaan. De meeste daarvan betreffen Trente en Triest. In het algemeen werkten de Oostenrijksche autoriteiten mede, maar de chef der Hofbibliothek weigerde standvastig om met de archiefcommissie in onderhandeling te treden, voordat hem drie waardevolle handschriften waren teruggegeven, die door de Italianen vroeger waren in beslag genomen als onderpand voor de teruggave van codices, in handen van den gewezen Keizer Karel. Deze en andere zaken konden ditmaal nog niet worden afgedaan. A. M. v. E. De Nederlandsche Leeuw XXXVIII, afl. 9—12. Uit den aard der zaak zijn utiliteitsvoorwerpen als archiefstukken zelden geïllustreerd. De enkele die ons land bezit, hebben dan ook van ouds de aandacht getrokken en daaronder neemt stellig de eerste plaats in: het Remissorium Philippi, waarin de registermeester van Holland, de kanunnik Mr. Pieter van Beoostenzwene de Renesse alle rechten en bevoegdheden van den graaf van Holland heeft samengebracht. Dit lijvige boek

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1922 | | pagina 40