278
Snuffelen en opsporen in slecht leesbare papieren en schaarsch ge
opende kronyken, was zijn lust enzijn leven, en hij kon daaraan ruime
voldoening geven, toen hem, na den dood van Dr. J. J. yan Gelder, het
beheer van het Stedelijk Archief werd opgedragen. Dat hij die taak met
blijdschap op zich nam, was, voor wien met zijne neigingen bekend kon
zijn, klaar en natuurlijk en ieder, die ooit hem in de Archiefkamer op het
Raadhuis heeft bezocht, weet, Jioe hij daar, omringd door eeuwenheugende
protocollen, verbleekte en toch nog welsprekende documenten, aantrekkelijke
kaarten der behaaglijke streken van zijn geliefd Kennemerland, zich op zijn
gemak en thuis gevoelde. En wat het voornaamste was, hij vond er altijd
door stof voor studiën, opstellen en mededeelingen uit een ver verleden.
Bruinvis heeft zijne veder geene rust gegund, want menigvuldig zijn
de groote en kleinere geschriften over allerlei onderwerpen en personen
uit zijne stad, en de plaatselijke couranten werden in zijne goede dagen
ook ruim bedacht met geschiedkundige bijdragen van dergelijke richting.
Het is al vele jaren geleden, dat Bruinvis den vijzel vaarwel zeide,
maar daarmede brak geen tijd van rust voor hem aan. Dat was ook niet
bedoeld en allerminst door hem begeerd. Altijd was hij ergens mede
bezig en een paar maanden vóór zijn dood vertelde hij mij nog, hetgeen
ik trouwens reeds lang wist, dat hij nooit een oogenblik had laten ver
loren gaan en in ledigheid doorgebracht. Dit ter sprake komende, toen
zijn verzwakkend gezichtsvermogen en al-door verminderende krachten,
hem beletten datgene voort te zetten, wat immer zijne liefste bezigheid
geweest was.
Jaren lang was Bruinvis lid van den Raad der gemeente, later Wet
houder hij heeft een groot deel gehad in de ontwikkeling van zijne stad,
waar onder zijn medebestuur eene waterleiding is aangelegd, een slacht
huis, eene nieuwe gasfabriek, eene groote ambachtsschool is gesticht en
het Raadhuis aanmerkelijk verbouwd werd, maar onder zijne talrijke beslom
meringen daarmede, bleef de zorg voor het Archief, het Museum en de
Stadsboekerij toch onverzwakt bij hem.
Toen zijn leeftijd meer en meer klom, liet hij het Raadslidmaatschap
varen, waarmede hij dus ook zijne betrekking van Wethouder neerleide.
Maar het Archief, met daaraan verwante inrichtingen reeds genoemd, hield
hij aan. Daaraan is hij zijne krachten blijven wijden, tot hij, omstreeks
drie jaar geleden, zich moeilijk buitenshuis meer kon bewegen en dus
te recht meende, dat hij de voor hem zoo aangename betrekking van Archi
varis, in andere handen moest leggen.
De gemeente Alkmaar heeft den onverdroten arbeid van haar Wet
houder-Archivaris bij zijn leven reeds, op eene eigenaardige en zeer waardige
wijze erkend. De Raad heeft namelijk, met instemming der burgerij in
haar geheel, bij het Museum een vertrek doen bouwen, uit- en inwendig
279
in zeventienden-eeuwschen stijl en ook geheel naar den trant van dien
tijd gemeubeld. Er is officieel de naam van „Bruinvis-kamer" aan gegeven
en deze stichting zal zeker de gedachtenis aan den algemeen vereerden
burger bewaren.
Toen Bruinvis van zijn Archivarisschap was ontheven, staakte hij toch
zijne onderzoekingen niet en evenmin legde hij de pen neder. Hij ging
voort met schrijven over veel merkwaardigs aangaande zijne stad, dat hij
meende in een goed licht te kunnen stellen. Hij zeide mij dan wel in
dien tijd, „dit is nu het laatste", maar hij hield gelukkig zijn woord niet,
want meermalen kwam er weder een ander opstel. Het laatste jaar van
zijn leven was in zeker opzicht voor hem het treurigste, dewijl hij moeilijk
meer kon lezen en niet dan heel gebrekkig schrijven, wat hij altijd wonder
baar mooi had gedaan.
Onder die beproevingen is het voor hem toch nog een blijde dag
geweest, toen hij het bericht ontving, dat H. M. de Koningin hem had
begiftigd met het pas ingestelde onderscheidingsteeken tot erkenning van
verdiensten in kunsten en wetenschappen, en het streelde hem wel, den
eerste- of onder de allereersten te zijn, die er voor in aanmerking waren
gekomen.
Reeds veel vroeger was hem de ridder-orde van Oranje-Nassau
verleend.
Aan de stad Alkmaar was het hart van Bruinvis verpand en hij heeft,
in veel meer dan een menschen-leeftijd, alles gedaan wat in zijn vermogen
stond om haar roem te verkondigen, haar aanzien te bevestigen en te
vermeerderen.
En hij had kunnen zeggen van zichzelven, wat Samuël Ampzino een
maal schreef
Wel is met allen recht en van naturen wegen,
Het menschelijke Hert tot sijne Stad genegen.
C. J. GONNET.
Uit de vakbeweging der ambtenaren.
De Minister van Financiën drukte het zeer treffend uit, toen hij bij
de beantwoording van de sprekers, die algemeene beschouwingen over de
Staatsbegrooting voor 1922 hadden gehouden, bezuiniging een „Leitmotiv"
noemde. Inderdaad een klank, een geluid dat zich boven alles en voort
durend doet vernemen, harmonisch samengaand met versobering, en bege
leid door vereenvoudiging van de staatshuishouding en inkrimping van het
aantal ambtenaren, althans vermindering van het bedrag, dat de Staat jaarlijks
aan salarissen heeft uit te keeren. Zoo zou er een welluidend accoord
kunnen ontstaan, waarnaar ambtenaren en niet-ambtenaren met welgevallen