346
op de bijzondere moeilijkheden, welke Dr. Japikse wachtten, wanneer hij
genaderd was tot het jaar 1585, toen de Staten-Generaal wel formeel de
voortzetting van de gemeen-Nederlandsche vergadering waren, doch inder
daad voortbouwden op grondslagen, welke in Noord-Nederland waren
gelegd en waarvan de documentatie niet in deze uitgave is begrepen. In
de beide volgende besprekingen kon ik als vruchten van mijn eigen
onderzoekingen enkele bouwstoffen voor de geschiedenis van onzen Noord-
Nederlandschen staat aandragen, maar in de laatste heb ik tevens uiting
gegeven aan een zachten twijfel, of we met de uitgave van deze Resolutiën
en van de andere, die ik daarnaast had gewenscht, wel op den rechten
weg waren om de fondamenten van onzen staat bloot te leggen; daarbij
veroorloofde ik mij eenige wenken te geven omtrent onderzoekingen, die
wellicht vruchten zouden kunnen opleveren.
Na deze inleiding zal men, naar ik hoop, begrijpen wat ik bedoel
met de opmerking, dat dit vijfde deel mij niet meer teleurgesteld heeft
dan ik verwacht had dat het geval zou zijn. Intusschen verheugt het mij
dat ik een paar oordeelvellingen van den auteur ben tegengekomen, waar
mee ik mij volkomen kan vereenigen en die wellicht tot verdere eenstem
migheid omtrent de richting van een gewenscht historisch onderzoek kunnen
voeren. In de Bijdragen voor Vaderlandsche Geschiedenis en Oudheid
kunde Ve reeks, VIII, bladz. 159, zegt Dr. Japikse in een bespreking van
de biografie van Willem I door Prof. Blok: „veel meer dan de Prins
zijn de Staten de grondleggers van den Nederlandschen Staat der 16e
eeuw in engeren zin geweest"een bladzijde vroeger lezen wij „ten
slotte moest de Prins wel berusten en hij deed zijn best te roeien met
de riemen die hij had". Zoo is het; wat de Prins gewild heeft, wat door
velen, vooral tegenwoordig, beter geacht zal worden, is niet bereikt, wel
wat anderen hebben gewild. Maar dan moeten die anderen de objecten
van een grondiger studie worden, zooals ik in de vorige aflevering van
het Archievenblad heb voorgeslagen.
In de genoemde bespreking en mede in de inleiding tot dit deel
vestigt Dr. Japikse de aandacht op de gedenkwaardige woorden, door de
Staten-Generaal tot koningin Elizabeth gericht, een der opmerkelijkste ge
tuigenissen van de Staten over hun Oranje. Ik schrijf de plaats over:
„Monseigneur le Prince d'Orenges de trés haulte mémoire et son gouver
nement servent d'un tel tesmoignage qu'il nous semble pouvoir suffire que
la seule correspondence qu'il a estroictement tenu avecq les Estats du
pays consistant des nobles et magistratz des villes suivant leurs privi
leges luy a faict maintenir si longuement ce petit corps d'Estat avecq
admiration aussy des plus grandz monarques du monde contre toutes les
347
forces de l'ennemy. Ceste harmonie des Estats, aiant fisché l'oeil sur leur
conservation et desditz privilèges et libertéz, a maintenu les provinces unies
aussy après l'assasinat et meurtre, commis en la personne dud. Seigneur
Prince." Het doel is dus geweestzelfbehoud en behoud van voorrechten
en vrijheden; het middel in de eerste plaats onderlinge correspondentie
tot bewaring der harmonie. De geschiedvorscher erkenne, tot zijn spijt,
dat deze correspondentie vooral mondeling is gevoerd en dat de hoofd
zaak van de geschiedenis van het ontstaan der harmonie, van de vorming
van een gemeenschappelijk inzicht in een kleinen kring van regeerings-
mannen, aan zijn onderzoek ontsnapt. Men kan toch wel begrijpen, dat de
overeenstemming omtrent het te bereiken doel en het onderling vertrouwen
voorafgegaan zijn, en dat de vormen, waarin de besluiten gegoten zijn,
van veel minder belang zijn.
Toch zijn de vormen nog wel van belang, en deze publicatie moest
ons helpen ze te leeren kennen. In mijn vorige bespreking heb ik gezin
speeld op den Landraad beoosten Maze, die naast den Raad van State,
aan het hoofd waarvan Graaf Maurits stond, alleen had te liquideeren.
Deel IV en nu wederom deel V bevatten omtrent de lotgevallen van beide
Raden veel bijzonders, maar de geschiedeuis wil mij nog niet helder worden.
In dit deel zien we in 1585 den Raad van State naast Maurits, bestaande
uit een aantal heeren uit Zuid-Nederland en uit de vier contribueerende
gewesten Holland, Zeeland, Utrecht en Friesland. Gelderland schijnt alleen
vertegenwoordigd te wezen in den „Raad van State aan d Oostzijde der
Maas", die nog in het najaar met den anderen Raad correspondeert
zie blz. 162, 163 en ook iets schijnt te doen of liever te willen op
geven, terwijl het genoemde gewest den anderen Raad niet erkent zie
blz. 185. Als ik wel gezien heb, wordt de Raad van State aan de oost
zijde van de Maas het laatst genoemd op 3 October 1585 blz. 164
en is er later alleen sprake van de door hem nagelaten schulden. Maar
het einde van het college blijft zeer duister. De index van zaken zegt wel:
„Landraad beoosten Maze, aftreden van, 173, 179"; maar dit is onjuist,
immers op laatstgenoemde bladzijde is sprake van den anderen Raad, die
er in den zomer genoeg van had en zijn macht wilde overgeven aan de
Staten-Generaal. Een nieuwen Raad van State zien we ontstaan op 11
Februari 1586 naast Leycester, terwijl de oude naast Maurits in den vorm
wordt afgedankt, wat met dien beoosten Maas nooit blijkt te zijn geschied
In den nieuwen Raad zitten wederom geen Gelderschen, Overijselaars,
Groningers, maar we kunnen iets anders vinden, dat het ontstaan van een
algemeene Noord-Nederlandsche regeering voorbereidt.
De bestudeering van de in Zeeland haast volledig bewaarde rekeningen
J) Kan men nog hopen, in een of andere stad, of in een dorp of kasteel
papieren terug te vinden, afkomstig van (leden van) dit verloopen college?
i) 1917/18 blz. 72 vlg.1919/20 blz. 122.