344
en daarom houdt Mr. Ebell mij waarschuwend het herkomstbeginsel voor
Ik kan echter niet inzien, dat dit beginsel hier van toepassing is. De
notarissen waren geen plaatselijke ambtenarenzij werden door de stads
besturen toegelaten, doch ontvingen van die colleges geen opdracht. Hun
archieven nemen dus ook een andere positie in dan die van den magistraat
en zijn ambtenaren. De magistraten waren in hun regeling van het
notariaat niet autonoom, maar zij hadden algemeene voorschriften te aan
vaarden en uit te voeren, die zij hoogstens konden herhalen of aanvullen.
Zoo gold b.v. voor geheel Holland het placcaat van 22 April 1670 betref
fende het deponeeren van de protocollen der overleden notarissen en vol
gens mededeelingen van Dr. Wiersum vulden Burgemeesteren en Regeerders
van Rotterdam 11 Juni 1670 dit placcaat met verschillende bepalingen aan
(blz. 378). Het motief voor het uitvaardigen van het bewuste voorschrift
tot overbrenging is steeds, dat het algemeen belang daardoor gediend
wordt, maar nooit, dat de protocollen naar hun ontstaanswijze op de
griffies zouden thuis behooren. De notaris vormde zijn eigen archief2)
en het herkomstbeginsel kan dan ook m. i. wat deze archieven betreft
slechts eischen, dat elke afgedwaalde akte naar haar plaats in het protocol
terugkeert. Dat de protocollen om redenen van utiliteit gedurende een
zekere periode bewaard zijn geworden ter plaatse, waar ook het rechter
lijke, of liever het magistraatsarchief, berustte, staat hier, wederom
m. j. _f volkomen naast en het kon geen band tusschen die beide fondsen
scheppen, evenmin als die tegenwoordig ontstaat tusschen verschillende
archieven door het bloote feit, dat zij in dezelfde Rijksbewaarplaats zijn
ondergebracht. Dr. Wiersum heeft de notarieele archieven afzonderlijk
beschreven en al zegt hij het niet, er blijkt toch wel uit, dat hij de meening
van de heeren Ebell en Smit, wat deze zaak betreft, niet deelt.
Ten opzichte van een ander punt van belang heeft de bewerker van
dezen inventaris duidelijker partij gekozen; het staat in het nauwste ver
band met het voorafgaande. Het reeds genoemde K. B. van 23 Augustus
1907 (Stbl. nr. 237) bepaalt, dat de notarieele archieven van vóór de
invoering der Fransche wetgeving naar de Rijks- resp. gemeentearchieven
zullen worden overgebracht. Heeft een notaris vóór en na die invoering
gefungeerd, dan wordt zijn archief gesplitst; het jongere gedeelte blijft
in de arrondissements-bewaarplaats, het oudere wordt naar het Rijksarchief
overgebracht. De vraag is nu of dat oudere gedeelte dient beschreven te
worden bij de andere overgebrachte protocollen, dan wel behoort te
wachten totdat tengevolge van een nader Besluit ook de stukken van na
1811 zullen zijn overgebracht en hereenigd met die oudere bescheiden.
1) Ned. Archievenblad 1920 2, blz. 117.
2) Zie tot versterking van deze zienswijze de opmerkingen van den heer De
Waard in Ned. Archievenblad 1914/5, blz. 148.
345
Wie met de heeren Ebell en Smit de oude protocollen beschouwt als
nauw verbonden met het rechterlijk archief, zal die vraag allicht in laatst
genoemden zin beantwoordende betrokken archieven zijn immers in hun
geheel nooit onderworpen geweest aan de voorschriften betreffende het
overbrengen der notarieele protocollen naar de plaatselijke griffies en hen
bindt dus geen band aan het rechterlijk archief. De heer Wiersum heeft
den anderen weg bewandeld en derhalve alle bescheiden, overgebracht
krachtens het genoemde Besluit van 1907, in zijn beschrijvingen opge
nomen, een tweede feit, waaruit men concludeeren mag, dat zijn op
vattingen te dezer zake van die der beide genoemde heeren afwijken.
Practisch geeft zijn handelwijze dit voordeel, dat het gedeponeerde nu ook
werkelijk voor het publiek toegankelijk is gemaakt, terwijl het anders had
moeten wachten op de beschrijving der latere notarieele archieven, die
volgens art. 7 van het Kon. Besluit d.d. 28 Augustus 1919 (Stbl. nr. 546)
naar het gemeentearchief moeten worden of wellicht reeds zijn overge
bracht. Volgens Mr. Ebell staat vóór alles wel vast, dat zulk een door
het Kon. Besluit van 1907 in tweeën gebroken archief eigenlijk een geheel
vormt1). Men kan dit met Mr. E. in theorie eens zijn en het toch noodig
achten, dat de gedeelten atzonderlijk worden beschreven. Inderdaad is er
veel voor te zeggen om de beschrijving te doen aansluiten bij den toestand,
door het Kon. Besluit in het leven geroepen en zoo kunnen zich nog
andere practische overwegingen voordoen, die als gevolg bewerken, dat
die eenheid in het gedrang komt. Mr. Ebell meent b.v. met schrijver
dezes, maar op verschillende gronden, dat de oude notarieele archieven
plaatselijk behooren te worden ingedeeld 2). Welnu, ook dan vallen som
mige notaris-archieven in twee of meer deelen, die afzonderlijk dienen te
worden opgesteld en beschreven, n.l. de protocollen van alle notarissen,
die achtereenvolgens op twee of meer verschillende plaatsen hebben gere
sideerd. Ook bij de Rotterdamsche notarissen komt dit herhaaldelijk voor.
Dr Wiersum verdient een hartelijken gelukwensch met de voltooiing
van zijn werk, waardoor de beschrijving van onze cultuurgeschiedenis
stellig gebaat zal worden.
A. MEERKAMP VAN EMBDEN.
Resolutiën der Staten-Oeneraal van 1576 tot 1609, bewerkt door
Dr. N. Japikse. V (Rijks Geschiedkundige Publicatiën 47). 's-Gravenhage,
Martinus Nijhoff. 1921.
Toen ik voor de eerste maal de uitgave van de Resolutiën der Staten-
Generaal in dit tijdschrift aankondigde 3), meende ik reeds te mogen wijzen
1) Ned. Archievenblad 1920/2, blz. 117.
2) Ned. Archievenblad 1915/6, blz. 131.
3) 1916/17 blz. 63 vlg.