340
heeft of dat zij voor den modernen gebruiker practischer is dan de mijne
tusschen bestuur, beheer en toezicht.
Over de voor- en nadeelen van beide systemen, dat der door den
Heer Leyssius bedoelde gemeente-inventarissen er zijn er, meen ik, maar
zeer enkele en het mijne zou te twisten zijn. In dit opzicht zou mij
een verwijt kunnen gemaakt worden, waarom ik mijn eigen standpunt in
dezen in de inleiding niet heb uiteengezet. Tot verklaring diene, dat de
uitgave van dezen inventaris feitelijk tegen mijn verlangen geschied is
door een vooruitloopend gemeentebestuur, dat vóór zijn eigen ontbinding
de gemeente is 1 Januari j.l. opgeheven deze zaak in den meest
volstrekten zin afgedaan wenschte. Mijn programma luidt anders, namelijk
de inventarissen der oude gemeente-archieven in administratieve volgorde
te doen verschijnen, deze serie voorafgegaan door een algemeene inleiding,
waarin o.a. eene toelichting en verdediging der gevolgde systematiek.
J. P. W. A. SMIT.
Catalogus van de historisch-topografische bibliotheek door Dr. W. Moll,
adjunct-archivaris, 1921, 2 dln. 943 blz.
Aanvankelijk moge het zonderling schijnen, dat de eerste inventaris,
die het Oud-archief der gemeente 's-Gravenhage het licht doet zien, een
catalogus van boeken is, wanneer men zich op het standpunt stelt, dat
een gemeente-archief bij uitstek het centrum dient te zijn der plaatselijke
geschiedbeoefening, zal men toejuichen in deze twee deelen een vol
ledig overzicht te krijgen van wat over den Haag gepubliceerd is.
Terecht heeft de archivaris ingezien, dat de collectie, die de gemeente
Den Haag bezat en waarvan voor ongeveer 30 jaren een catalogus
verscheen, gezuiverd moest worden tot een historisch-topografische. Maar
dan vraag ik mij af, wat daartusschen doen: circulaires en reclamekaarten
van Haagsche vereenigingen en industrieele ondernemingen. Het nut voor
de gemeenschap van het verzamelen van deze papieren, voorbestemd voor
een kort leven, is reeds vrij problematisch, laat staan dus de publicatie
er van. Men had m.i. gevoeglijk kunnen volstaan met vermelding, dat
hiervan een geordende collectie bestaat. De ruimtebesparing in dat geval
moet niet onderschat worden, want terwijl nu b.v. rubriek 137 bijna
twee bladzijden vult met, zoo minutieus en gedetailleerd mogelijk, de
nieuwjaarwenschen van die lieden, die een ander een goed hart toedragen,
als daar waren cokesrijders van de gasfabriek, schoorsteenvegersknechts
van de gebroeders A., klapwakers en brandbijthakkers, iedere categorie
met vermelding der jaren, veelal uit de 2e helft der 19e eeuw, kon zij
dan tot één nummer gereduceerd worden. Met deze hadden m.i. ook
alle circulaires en bestekken van publieke lichamen in Den Haag geweerd
moeten worden. Zij vallen niet onder den titel, die men aan de collectie
341
heeft gegeven en vereischen niet een even uitvoerige beschrijving als de
eigenlijke boekwerken. De omvangrijke arbeid der beschrijving dezer
13.000 nummers danken we blijkens het voorwoord aan mej. Van Diepen,
later mede aan den adjunt-archivaris Dr. W. Moll, onder wiens auspiciën
trouwens het geheele werk voltooid werd. Zijn eigenlijken arbeid ontwaart
men in de systematische ordening, waarvan de inhoudsopgave een duidelijk
overzicht geeft en die m.i. logisch gedacht is. Nauwkeurigheid gepaard
aan groote minitieusheid soms overgaande in zwaarwichtigheid (b.v.
een handteekening van den schilder Harinoh) is de indruk die men
behoudt van dezen arbeid van eenige jaren, al moge dan ook een archief
stuk (een memorieboekje van het St. Nicolaas-gasthuis in 1767) hier en
daar aan de aandacht ontsnapt zijn. Aan het slot volgt een zeer volledige
klapper, waarin ook de heer Van der Meer van Kuffeler zijn aandeel
heeft. Stellig vindt degeen, die op welk gebied ook iets van Den Haag
en zijn onmiddellijke omstreken wil weten, in deze keurig uitgegeven
deelen een zelden falende vraagbaak. W. G. FEITH.
Gemeente-Archief Leiden. Archieven van de Gilden, de Beurzen en
van de Rederijkerskamers door Mr. Dr. J. C. Overvoorde, Gemeente-
Archivaris. Drukkerij „Hermandad", Leiden.
Wij mogen Mr. Overvoorde wel gelukkig prijzen, dat hij steeds in
de gelegenheid gesteld wordt, in deze tijden van duurte, de door hem
samengestelde bibliotheek-catalogi en archief-inventarissen, reeds negen in
getal, te laten drukken.
't Is waarlijk geen kleinigheid, thans een boekdeeltje van ruim 200
bladzijden in druk te geven, en dan van een soort, dat nu juist niet be
hoort tot lectuur voor iedereen, en zeker niet productief mag heeten. Wij
vinden het een buitengewone praestatie van het Leidscbe gemeentebestuur,
dat het bij den algemeenen finantieelen nood, nog zoo medewerkt tot het
dienen der historische wetenschap, zelfs waar het archieven geldt van zoo
ondergeschikt belang als die der Leidsche gilden. Want het moet ons
van het hart, dat al zijn de Leidsche gilden 66 in getal geweest, hun
belangrijkheid vrij gering was. Men zie er den inventaris maar op na.
Hun politieke beteekenis is nul geweest en hun ontwikkeling werd door
de plaatselijke overheid soms meer belemmerd dan bevorderd. Hoe anders
was dat bijv. te Dordrecht, waar de algemeene gildebrief van 1367 het
aanzijn gaf aan een aantal nering- en handwerksgilden, later op 32 bepaald,
die tot hun opheffing in 1795 zekeren invloed hadden op de stedelijke
regeering, al werd die op allerlei wijzen door de regenten bemoeilijkt.
En wat de Leidsche gilden van hun archieven hebben overgelaten, is ook
niet veel zaaks. Oude stukken zijn er slechts weinig, rekeningen en keur
boeken van oude tijden worden in den inventaris vergeefs gezocht. Wij