Schrijvers') hebben hier echter die stukken bijgevoegd, die weliswaar één onderwerp behandelden, doch één van meer algemeenen aard, b.v. stukken betrekking hebbende op de inrichting van het dorpsbestuur en bovendien alles wat men tot de personalia rekent, d. w. z. stukken betreffende be noemingen enz. van functionarissen. Gewoonlijk gebruikt men dus slechts een criterium van uitwendigen aard, voor de opname van stukken in dit hoofdstuk, schrijvers hebben daarnaast een criterium van inwendigen aard gebruikt. Hoewel tegen de handleiding en zeker niet erg fraai, geloof ik niet dat hieruit ernstige bezwaren voortvloeien. Erger is m. i. de indeeling van A 2 en A 3. Gewoonlijk worden de afdeelingen, die schrijvers hiertoe hebben gerekend, n.l. geschillen, legerzaken, schouw, gemeenteeigendommen, opgenomen kapitalen, dorps- en landsbelastingen, aldus gerangschikt dat bijeenstaat wat betreft de autonomie der gemeente en eveneens bijeen wat het zelfbestuur betreft. Het is m. i. zeer wenschelijk aldus alles wat betreft de eigen huishouding der gemeente scherp te scheiden van wat het dorpsbestuur of zijne organen verrichtten als vertegenwoordigers van het landsgezag. Ik vermoed dat een dergelijke rangschikking schrijvers niet voor den geest heett gezweefd, immers ware dit wel zoo, dan zouden zij er m. i. slecht in geslaagd zijn deze orde tot stand te brengen. Dan to.ch moet men Zaken van bestuur in engeren zin Zaken betreffende zelfbestuur en met Zaken van beheer Zaken betreffende autonomie zijn bedoeld. Dadelijk valt dan echter op, dat de afdeeling geschillen zoowel uitingen van autonomie als van zelfbestuur zal bevatten, terwijl de afdeeling schouw in het geheel niet bij zaken van bestuur in engeren zin behoort; de schouw van bruggen, wegen en wateren spruit immers voort uit wat de hoofd schotel is der autonomie van een vóór-19e eeuwsch dorp. Tenslotte behooren dan de landsbelastingen, die met de dorpsbelas tingen in één hoofdstuk zijn saamgebracht niet bij de autonomie. Dit alles brengt mij tot de conclusie, dat schrijvers de uitingen van autonomie en zelfbestuur niet uiteen hebben gehouden en een ander criterium hebben gebruikt voor hunne indeeling. Zij hebben vermoedelijk eerst de samen vatting Zaken van beheer en Zaken van toezicht tot stand gebracht, immers deze vormen elk min of meer eene eenheid en moeten dus tot stand ge komen zijn voor zaken van bestuur in engeren zin, welke laatste naam maar al te veel blijk geeft een pis aller te zijn. Men wist vermoedelijk voor het wonderlijke samenraapsel hetwelk in deze afdeeling bijeenstaat, geen vlag, die de lading dekte. Immers deze afdeeling bevat de onder- 339 afdeelingen geschillen, legerzaken en schouw, voorwaar moeilijk onder één naam samen te brengen. Gevolg van deze indeeling is b.v., dat de schouw in eene geheel andere hoofdafdeeling staat dan de verdere stukken omtrent de te schouwen kaden en wegen. De afdeeling geschillen zou gevoegelijk kunnen ver dwijnen. De processtukken waren dan in te deelen bij de afdeelingen, welke handelen over de onderwerpen van geschil, zooals zonder naspeur- lijke reden met een enkel geschil reeds is geschied (no. 65 van den inventaris). Veel reden van bestaan heeft de geheele afdeeling A2 dus niet. Ook wat onder beheer is gebracht, verdient volstrekt niet altijd dien naam. Het bouwen van een school (inventaris no. 65), het aanleggen van een steenweg (inventaris no. 80), zijn toch zeker geen daden van beheer. Mijn slotsom is dus dat, moge er aan het archief zelve verdienstelijken arbeid zijn verricht, de indeeling van den inventaris veel te wenschen overlaat. Het gevolgde systeem verdient m. i. geen navolging. Ook valt op te merken dat ettelijke inventarisnummers scherper omschreven be hoorden te zijn. Th. VAN RHEINECK LEYSSIUS. Door de Redactie van het Archievenblad in de gelegenheid gesteld om vóór het verschijnen kennis te nemen van de critiek van den Heer Leyssius, waarvoor mijn bijzonderen dank, neem ik de vrijheid met een kort verweer te antwoorden. De Heer Van der Hammen, als zijnde diens aandeel niet aangevallen, kan buiten het geding blijven. Vele der opmerkingen van den Heer Leyssius berusten m. i. op een misverstand, dat hij voor een theoretisch inventaristype houdt, wat het practisch resultaat der bewerking van het gemeente-archief van Besoijen is Ik vlei mij dan ook, dat bij nader onderzoek de meeste dezer op merkingen, waartoe o.a. alle betreffende de afdeelingen van huishoudelijke zaken en varia behooren, ja misschien zelfs alle ongegrond zouden blijken. Afgezien hiervan, geloof ik, dat het verschil van inzicht tusschen den Heer Leyssius en mij daarin gelegen is, dat wij weliswaar beide eens zijn, dat een inventaris een compromis behoort te zijn tusschen de afspie geling van een archief en den wegwijzer voor den raadpleger, maar dat genoemde heer meer geneigd is den nadruk op het laatste te leggen en ik op het eerste. Om die reden pas ik, om het voornaamste bezwaar te noemen, de scheiding tusschen autonomie en zelfbestuur bij oude archieven niet toe. Ik geloof niet, dat men oudtijds deze onderscheiding gekend 338 Hebben we hier eigenlijk wel te doen met schrijvers, heeft Mr. Smit niet ietwat lichtvaardiglijk zijn naam geleend aan wat, naar men uit de inleiding zou afleiden, in hoofdzaak het werk is van een niet ten volle deskundige. Mr. Leyssius had zeker alle reden bovengenoemd vermoeden te uiten, waar door de bewerkers aan het slot van de Inleiding gezegd wordt, dat deze inven taris de eerste is van het nieuwe type, die door den druk gemeengoed wordt gemaakt. (Red.)

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1922 | | pagina 33