320 Mary wenschende te onthouden, het woord „Jam" in zijn geheugen prentte, of men kan b.v. in zijn aanteekeningen verschillende letters in kapitaal schrijven. Een geldwinning zijn de testamenten van Shakespeare en Nelson, waarvoor buitengewone zorg gedragen is en die het publiek voor één shilling kan bezichtigen. Volledige afschriften kan men tegen flinke beta ling wel krijgen, doch niemand staat voor de juistheid in, daar het lezen van oud letterschrift niet bepaald een fort is der ambtenaren van deze Registry. Een getuige noemt den toestand daar een „national disgrace" en spreekt over het groote tijdverlies bij gebrek aan goede lijstenhij acht dat „the value of the time, spent by the public in searching, must run into thousands of pounds a year". Een andere eveneens door het publiek zeer druk bezochte Registry is de General Registry, ook in Somerset-House, een verzameling, wat zijn ouder archief betreft, als de vorige. In dit bureau van den burgerlijken stand, in 1837 gesticht, zijn bijeengebracht de registers van geboorte, trouw en begrafenis, ontleend aan de kerkelijke parochie- en bisschopsarchieven. Branches hiervan zijn de districtsregisters, terwijl ook parochies nog veel bewaren. Ook hier is het onderzoek vrij lastig en duur en het is niet geoorloofd de origineelen in te zien, slechts afschriften. Dat deze Registry de registers der volkstellingen over 1841 en 1851 naar het P. R. O. heeft overgebracht, is der Commissie een doorn in het oog. In 1913 heeft dit voor de Old Age Pensions Act aan 12000 aanvragen moeten voldoen en daarvoor zijn de archiefambtenaren toch niet. Van al de inlichtingen, die zij ontvangen heeft, is de Commissie het minst tevreden over die van de ambtenaren in Koninklijken dienst. Op haar vragen had zij soms heel uitgebreide, nog meer zeer vage en ook wel volstrekt geen antwoorden gekregen, waarop dan een tweede gedrukte circulaire volgde. In het paleis bevinden zich nog resten van de archieven van enkele opgeheven of on belangrijk geworden instellingen, vreeselijk verwaarloosdhet ontbrekende is voor een groot deel overgegaan in particulier bezit. Heel merkwaardig zijn de antwoorden van den „Master of the Horse's Office" en van den eersten dienaar van de Royal Almonry." Men gevoelt, dat de heeren wel iets beters meenden te doen te hebben dan op zulke onbenullige en idiote vragen te antwoorden. De eerste gaf op de zeventien vragen elf maal het antwoord „No" en als getuige opgeroepen, wisselen No, I did not know that en No, I should not say, elkander als antwoord af. De tweede maakte het al niet veel beter. Zij durfden een antwoord niet te weigeren aan een Koninklijke Commissie, maar anders zouden zij zeker gezegd hebben, Heeren, waar bemoeit U u mee, dat zijn mijn zaken! Onder de instellingen noemt de Commissie o a. de Commissioners of Sewers, een soort waterschapsbestuur, dat geen vast college was, doch 321 dat wij sinds de 16de eeuw telkens aantreffen in verschillende plaatsen en dat een eigen „court" had. Een eigenaardige positie neemt in het P. R. O. het archief van de Ecclesiastical Commissioners in, ook een verzameling van archiefstukken betrekking hebbende op de kerkelijke goederen in het geheele land. Dit college heeft zijn archief slechts gedeponeerd in het P. R. O. in een af zonderlijk afgesloten vertrek; de rijksarchiefambtenaren hebben er zonder vergunning geen toegang. Het zich bevinden van archiefstukken in musea en bibliotheken is wel een bewijs, hoe weinig begrip men van archivalia had. De Admi raliteit stond aan het Britsch Museum de origineele depêches af, waarin de overwinningen in den oorlog tusschen 1794 en 1806 werden mede gedeeld. Een deel van de archieven van New South Wales treft men eveneens daar aan. Van de Parlementsacten kan men er vier deelen vinden enz. De Bodleian Bibliotheek heeft voor het grootste gedeelte het archief van de „Board of Green Cloth", een soort van gerechtshof in het paleis en eveneens ongeveer vierentwintig deelen van de Parlementsacten gedu rende den burgeroorlog. In de Lambeth Library komen vele kerkelijke archiefstukken voor. En zoo zouden wij nog tal van musea en bibliotheken kunnen noemen. Sinds in 1912 de Commissie verschillende verbeteringen voorstelde, is werkelijk de hand aan den ploeg geslagenhier en daar bemerkt men meer belangstelling en er wordt meer zorg aan de archieven besteed. In zijn afdeeling gaat de Master of the Rolls daarin voor. Een groote niet gemakkelijk op te lossen kwestie blijven de bewaarplaatsen. De Office of Works wordt gehoord over de staatsgebouwen, waarin archieven geborgen zijn. De meeste archiefdepots zijn in de benedenverdieping der gebouwen, soms in het sousterrein, daar hier het best gelegenheid is brandvrije ver trekken in te richten. In vele gevallen laat dat „brandvrije" heel wat te wenschen over. Er loopen electrische geleidingen, die niet goed zijn voor zien, of pijpen van waterleidingen, die in plaats van van gegoten ijzer van plaatijzer vervaardigd zijn en niet onder de vloeren zijn aangebracht, de afsluiting is soms onvoldoende, de luchtverversching eveneens en te veel is nog gebruik gemaakt van hout. Waar men geen brandvrije ver trekken heeft, is het nog veel slechter. Men heeft daar open haarden met lustig brandende vuurtjes vlak in de nabijheid van kostbare documenten. In den Victoria-Tower zijn de archieven ondergebracht in de benedenver diepingen, daarboven heeft het Office of Works een opslagplaats van hout, op welken misstand deze instelling reeds vroeger gewezen was, doch waarin al heel weinig, zoo al eenige, verandering te bemerken viel. In de nieuwe gebouwen voor dit Office of Works is wel gerekend op een archiefbewaarplaats, doch de bouwkundige ambtenaren schijnen over het

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1922 | | pagina 24