318 koningin Victoria, en de latere stukken zal het departement behouden. Ook bespreekt de Commissie dan met een kort woord de verschil lende instellingen ten gevolge van den oorlog op economisch en ander gebied opgericht en trekt zij zich het lot aan van deze voor een deel reeds weer opgeheven instellingen. De gerechtelijke archieven vormen een zeer gemengden schotel. Het aantal gerechtshoven en rechtbanken in Engeland is niet alleen groot, maar kenmerkt zich door buitengewone verscheidenheid, terwijl in vroeger tijd ook nog andere niet-gerechtelijke instellingen rechterlijke functies uitoefenden en aan voor haar verleende acten bewijskracht toegekend werd. Van de Manor's Court tot de Courts of last Resort is een lange weg en heel wat grootere en kleinere gerechtshoven zijn in de 19de eeuw opgeheven, waarvan het gevolg gewoonlijk was, dat van de archieven, die geen prac- tisch nut meer schenen te hebben, veel is verloren gegaan en bovendien zijn ze overal verspreid. Hoewel bij de Act van 1838 en een Order in Council van 1852 alle gerechtelijke en administratieve archieven gesteld waren onder de „charge of the Master of the Rolls", is er maar heel weinig overgebracht naar het P. R. O. en bevinden de meeste zich in provinciale en plaatselijke bewaarplaatsen, waarom zij dan ook in het derde rapport behandeld zijn. Van de archieven der laatstgenoemde Courts bevindt zich een gedeelte in het Hoogerhuis en in de Privy Council Offices. De archieven der oude Naval Courts martial zijn gebleven bij het archief van de Admiraliteit in het P. R. O., die der Military Courts martial daarentegen bevinden zich bij de rechterlijke archieven onder bewaring van den Judge Advocate General. De archieven van de Royal Courts of Justice, die in het tweede rapport voorkomen, behooren tot de afdeeling van den Master of the Rolls en deze heeft in de laatste jaren veel gedaan vooral voor de bewaring door de brandvrije vertrekken te verbeteren. Er blijft echter nog verba zend veel te wenschen over wat ordening en beschrijving betreft en veel meer zou overgebracht moeten zijn naar het P. R. O. De „outlying records" hierbij behoorende zijn er nog veel slechter aan toe. Over de Central Criminal Court (Old Bailey) is men tamelijk tevreden, maar de brand van 1877 heeft door vuur en water groote schade in 'het archief aangericht. Van de Circuit-records ontbreekt heel wat van de 17de en 18de eeuw en de Assize-records van de South-Eastern Circuit hebben veel geleden van vocht en zijn „slighty rat-eaten". De Commissie heeft in denzelfden tijd een onderzoek ingesteld bij enkele instellingen van de metropool, o.a. de Metropolitan Police Court, waar gebrek aan ruimte tot vernietiging van archiefstukken drijft en „the city of London Court", waar na verloop van 20 jaar telkens alles vernietigd wordt behalve de stukken van de Admiraliteit en de Ridderschap. 319 Over de archieven der kerkelijke rechtbanken valt ook al niet te roemen. Een deel vond men omstreeks 1857 notabene op den bodem van een opge- droogden put op het terrein van St. Pauls Cathedral. In dezen drogen put hebben de stukken toch erg geleden van de vochtigheid. Enkele van de bij de wet ingestelde Registries verdienen een nadere beschouwing, omdat deze stukken door het publiek meer geraadpleegd worden dan eenig ander archief. Van archieven mag men ten opzichte daarvan eigelijk niet spreken, slechts van archiefstukken. De bedoelde ver zamelingen vormen geen organisch geheel, en er is geheel afgeweken van het grondbeginsel, ook door deze Commissie voor waar gehouden, dat „a record is a thing, that should grow up in its na tural state and remain as it is made". De eene is de Principal Probate Registry, ondergebracht in Londen in Somerset-House, waar alle testamenten en bijbehoorende stukken tengevolge van de Probate Act van 1857 van alle mogelijke instellingen, die rechterlijke functiën uit oefenden, zijn samengebracht op een klein gedeelte na, dat in de ver schillende Districts Probate Registries, die als branches te beschouwen zijn, worden bewaard. Hier kan men eigendomsrechten onderzoeken en voor dit gewone gebruik zijn de testamenten dan ook voldoende geordend, doch daar naast staat de volkomen verwaarloosde afdeeling der niet testamentaire stukken, die in het gevolg der testamenten zijn meegekomen. Dit is een geheel onontgonnen arbeidsveld en grootendeels onbekend zijn de schatten, die daarin verborgen kunnen zijn. Er zijn stukken bij van 1354, enkele registers van 1480 en verscheiden van latere jaren. In een register van 1553 wordt een zeldzaam werk van Erasmus bij name genoemd. Voor onderzoek door particulieren schijnt men daar blijkbaar niet veel te voelen. Op genealogen, vooral Amerikanen, is men allesbehalve gesteld. Bezoekers worden blijkbaar als indringers en lastposten beschouwd. Het publiek roemt de opvatting van toegankelijkheid dan ook niet. Hooge leges zijn te betalen voor ieder onderzoek, ook al doet men dat zelf. Vroeger waren er maar vier stoelen beschikbaar voor studie, later twaalf, nu veertien, doch het kost heel wat moeite een dier zetels machtig te worden. Vooraf moet permissie gevraagd worden; dan moet men vóór elf uur zijn zetel ingenomen hebbengeen twee personen mogen tegelijker tijd voor hetzelfde onderzoek komen en bovendien wordt dezelfde persoon slechts tweemaal per week toegelaten, terwijl vroeger in den zomer vier weken vacantietijd gehouden werd. Men vraagt het verlangde testament en mag daaruit aanteekeningen maken, doch met mate. Slechts extracten, geen afschriften mag men nemen, alleen aanteekening van de kwestie, waarom het gaat, van den erflater, den erfgenaam of legataris en de getuigen. De Engelsche taal is daarbij voorgeschreven. Stelt gij belang in de kinderen van een erflater, dan moet ge doen als een getuige, die, James, Arthur en

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1922 | | pagina 23