314
Engeland en Wales, heeft zij menig archief persoonlijk geïnspecteerd, zij
heeft gedrukte vragenlijsten toegezonden aan verschillende beheerders, een
uitgebreide correspondentie gevoerd en 38 dagen zitting gehouden om
getuigen te hooren, zoowel ambtenaren belast met de zorg voor archieven
als archiefbezoekers.
Was het eerste rapport gewijd aan de staatsarchieven, die tengevolge
van de Principal Act van 1838 en na de stichting van het Public Record
Office daarheen waren overgebracht, het tweede rapport handelt over
de staatsarchieven, die eveneens geacht moeten worden te behooren in dit
Algemeene archiefgebouw in Londen, doch om verschillende redenen daarin
nog niet zijn opgenomen. De Commissie noemt ze „outlying" archieven.
Het zijn de archieven van de Staatsdepartementen, van Staatscommissies
en Koninklijke instellingen, van de gerechtshoven en van verschillende bij
de Wet ingestelde registratiekantoren. Het derde rapport geeft verslag
over de locale archieven van publieken aard, waartoe eigenlijk alles ge
rekend wordt wat zich in districts- en plaatselijke bewaarplaatsen bevindt
en niet van particulieren aard is.
De rapporten, die behalve een algemeen overzicht de gevoerde corres
pondentie en de getuigenverhooren in appendices geven, zijn uitgedijd tot
honderden bladzijden druks en het vereischte een aandachtige lezing, soms
een herlezing om daarvan een beknopt en duidelijk overzicht te kunnen
geven. Niet alleen toch is het besproken materiaal eenigszins overstelpend,
maar bovenal zijn juist door het gebrek aan systeem van bewaring de ver
schillende soorten van archieven moeielijk uit elkaar te houden.
Het is natuurlijk niet mogelijk de verslagen op den voet te volgen,
slechts het voornaamste kan door hier en daar een greep te doen uit het
meest typeerende onder de aandacht gebracht worden.
Achtereenvolgens komen de aard en inhoud der archieven, hun be
waring, herstel, ordening, beschrijving, overbrenging naar het Public Record
Office, vernietiging, openbaarheid en publiceering daarbij ter sprake, daarna
de bewaarplaatsen en de archiefbeheerders. Om dit overzicht evenwel niet
al te lang te maken, zal ik mij aan die volgorde niet angstvallig houden.
De Staatsdepartementen nemen een geheel verschillend standpunt in
ten opzichte van het P. R. O. Public Record Office). Er zijn er, die
hun geheele archief zelf bewaren en niets hebben overgebracht zooals het
India Office; andere stonden te hooi en te gras gedeelten af aan het
P. R. O. zooals de Admiraliteit; ook zijn er, die geregeld de oudste van
hunne registers en papieren overbrengen naar het P. R. O. als de schat
kamer, terwijl deze departementale archieven feitelijk blijven behooren aan
de departementen en niet ingelijfd worden bij den overigen inhoud van
het archiefgebouw. De Master of the Rolls heeft, zooals wij vroeger
zagen, in naam hierover de „charge and superintendence", in werkelijkheid
315
heeft hij er heel weinig over te zeggen en met de „outlying" archieven
bemoeit hij zich volstrekt niet, al had de wet van 1838 dit ook anders
bedoeld. Het eene departement zendt zijn archief in goeden staat naar
het P. R. O., het andere stuurt het geheel ongeordend. Ook bij een goede
ordening van een departementaal archief is het een bezwaar, dat de orde
ning meestal niet aansluit bij die van het P. R. O. Bepaalde archivarissen
houden deze departementen er gewoonlijk niet op na; aan een der ambte
naren is meestal tevens de zorg over het archief opgedragen; zijn titel is
vaak „librarian", een enkele maal „archivist". Stelt deze beheerder belang
in het archief en heeft hij er voldoende kennis mee gemaakt, dan is een
niet onbevredigende toestand te verwachten, doch dit is de uitzondering
op den regel, dat de beheerder zich bepaalt tot de stukken, die nog in
gebruik zijn en naar het overige niet omziet, hetzij, omdat hij er geen
hart voor heeft, hetzij, wat veel meer voorkomt, omdat hij er geen tijd
voor heeft en blij is, als hij de stukken die hij gebruiken moet bij de
hand heeft. Bij het overbrengen van een gedeelte naar het P. R O.
worden soms belangrijke stukken als curiosa achtergehoudeneen getuige
weet zelfs te vertellen, dat bewaarders zulke stukken mee naar huis namen
om aan hun vrienden te toonen „at teaparties". Bij geen enkel depar
tement waren volledige inventarissen van hetgeen afgestaan was aan het
P. R. O., wat van het oudere gedeelte nog achtergebleven was, wat er
aan modern archief was en wat er aanwezig was in „branches." Vooral
die „branches" buiten Londen van staatslichamen in Londen gevestigd
zijn de misdeelden op archiefgebied. Niemand weet eigenlijk, wat daar
aanwezig is.
Bij de inspectie in de departementale archieven is heel wat ontdekt,
dat men niet verwacht had daar te vinden, doch er zijn ook heel wat
gapingen aan het licht gekomen en het vernietigen van stukken, door
verkeerde toepassing van de wetten van 1877 en 1898 of geheel buiten
deze wetten om op eigen verantwoordelijkheid, heeft heel wat kostbaar
materiaal verloren doen gaan.
Brand, water en vochtigheid door slechte ventilatie zijn de groote
vijanden van ieder archief. De burgeroorlog is ook niet onschuldig aan
gapingen, doch, zooals ook de Commissie getuigt, het meeste nadeel is
toch toegebracht door verwaarloozing. Er is een gaping in de notulen
van het Hoogerhuis tijdens Hendrik VIII en in de journalen van het
Lagerhuis van 1581 1603; dit laatste werd bovendien doorbrand bezocht
in 1834. De verkiezingsacten van het Parlement over de jaren 16421660
zijn bij de restauratie van Karel II met opzet vernietigd. Het blijkt echter
ook wel eens, dat aan den Civil War of aan Cromwell en zijn mannen de
schuld gegeven wordt van het verdwijnen van stukken, zelfs als dezen er
part noch deel aan hebben.