312 opgeleid wordend in de archief-wetenschappen, zijn vrijen tijd zou willen besteden met de verzorging van het gemeente-archief. Met dit voorstel heeft de Raad zich in de Vergadering van 22 dezer vereenigd, en men moet dus aannemen, dat in het vervolg dit belang rijke archief van een der voornaamste steden van de provincie Holland tijdens de Republiek op de aangegeven wijze zal worden „verzorgd". Onder deze verzorging zal zonder twijfel ook wel de ordening en beschrij ving van het archief moeten worden verstaan en B. en W. zijn dus vol gens artikel 7 van het Kon. Besluit van 6 September 1919 (Stbl. 557) verplicht allereerst hiervan mededeeling te doen aan Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland, die op hun beurt zullen moeten zorg dragen, dat deze ordening en beschrijving niet geschiedt dan met medewerking van den inspecteur van de gemeente- en waterschapsarchieven in Zuid-Holland, welke functie volgens artikel 2 van genoemd Kon. Besluit door een wetenschappelijk ambtenaar der eerste klasse moet worden bekleed. In zooverre zal er dus geen-gevaar bestaan dat het archief te Gouda op ondeskundige wijze zal worden geordend, maar overigens kan m. i. de door B. en W. van Gouda gevonden oplossing van de archief-quaestie verre van gelukkig genoemd worden. Al dadelijk is verkeerd het uitgangspunt, waarvan B. en W. in hun voorstel uitgaan, als zou een zoo belangrijk archief als het gemeente archief van Gouda door een „wetenschappelijk man" kunnen worden ver zorgd in zijn vrijen tijd. Bedoelde functionaris, die noodzakelijk een Mr. in de Rechten of Dr. in de Letteren zal moeten zijn, zou volgens het voorstel van B. en W. tegelijkertijd moeten worden „opgeleid in de Archiefwetenschappen". Zoo het iemand is, die als hoofdbetrekking ver vult een betrekking in dienst der gemeente, dan zullen B. en W. moeten beginnen met hem een verlof te verleenen van ten minste één jaar, immers tot verkrijging van het radicaal van wetenschappelijk archiefambtenaar der eerste klasse hierop zal toch zeker wel de opleiding in de archief wetenschappen doelen is noodig, vooreerst, dat men gedurende één jaar onder deskundige leiding werkzaam is aan een archiefbewaarplaats en verder, dat men examen afgelegd heeft in archief-economie, palaeogra- phie, diplomatiek, chronologie, kennis der Nederlandsche Staats- en Rechts instellingen in de middeleeuwen, kennis van de Vaderlandsche Staats instellingen onder de Republiek en later, en kennis van de middeleeuwsche kerkelijke instellingen. Gesteld dan, dat de bedoelde persoon in zijn verlofjaar op de aangegeven wijze in het bezit zal zijn gekomen van het gewenschte diploma, en dus benoembaar zal zijn tot gemeente-archivaris van Gouda, dan nog zal het zeer ongewenscht zijn het belangrijke gemeente-archief onder het beheer te laten van iemand, die naast die functie want meer dan de luttele zeven honderd gulden schijnen 313 B. en W. voor het archief niet over te hebben weder zijn hoofd betrekking zal gaan bekleeden. Het zal dan nög zeer de vraag blijven of er op deze wijze ernstig van een behoorlijke verdere inventarisatie van het archief zou kunnen komen, en verder zou het archief slechts gedurende enkele uren in de week kunnen geopend blijven, zoodat het publiek van het door de ordening steeds meer toegankelijk wordende archief lang niet zooveel profijt zou kunnen trekken, als zulk een belangrijk archief wel verdient. Ik ben dan ook van meening, dat, willen B. en W. van Gouda volgens de tegenwoordige eischen hun archief-schatten goed tot hun recht laten komen, er slechts twee wegen voor hen openstaanöf benoeming van een gemeente archivaris, die in het bezit is van het radicaal van wetenschap pelijk archief-ambtenaar der eerste klasse, maar die dan ook uitslui tend archivaris zal moeten zijn, en op behoorlijke wijze zal moeten wor den bezoldigd, öf, zoo de middelen daartoe ontbreken, in bruikleen- geving op nader overeen te komen voorwaarden van het geheele gemeente archief aan het rijk en berging in het Algemeen Rijksarchief, in welk laatste geval het ook in den ruimsten zin voor het publiek toegankelijk zal zijn. Dr. L. LASONDER, Archivaris aan het Algemeen Rijksarchief." Het verheugt ons hieraan thans de mededeeling te kunnen toevoegen, dat er duidelijke teekenen zijn, die er op wijzen, dat de Raad van de gemeente Gouda, die in hare vergadering van 22 December 1921 een Archiefverordening heeft vastgesteld volgens het bekende door den Minister aangegeven model, zoodra de financiëele toestand van de gemeente het toelaat, weder tot de benoeming van een archivaris zal overgaan. Men mag alleen nog wenschen, dat zulks dan ook zal geschieden in den in het bovenaangehaalde ingezonden stuk bedoelden zin. Het Archiefwezen in Engeland. The second and third report of the Royal Commission on public records. Hubert Hall Repertory of British Archives. Part. I. England. I. Het eerste rapport door bovengenoemde Commissie in 1912 uitge bracht 'S 'n 1914 gevolgd door een tweede en in 1919 door een derde. Een werk van groote beteekenis is hierdoor tot stand gekomen. De Com missie heeft niets onbeproefd gelaten om haar taak zoo grondig mogelijk te volvoeren en daar zij met gezag bekleed was, gelukte het haar vele en velerlei inlichtingen te verkrijgen. Op het terrein harer werkzaamheid, i) Zie Nederlandsch Archievenblad 1912/13, bl. 31 vlg.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1922 | | pagina 20