264
Fransche vrienden maar dat de omstandigheden het toch noopten een
groote rol te spelen. De les in bescheidenheid is wellicht welkom aan
hen, die meenen dat een klein volk klein moet wezen, waar het de ge
legenheid er toe heeftmaar inderdaad hebben Carthago en Venetië
ondanks het geringe aantal hunner burgers het lang weten uit te houden,
en ook Engeland maakt op de globe niet veel vertooning. Onze klein
heid verklaart op zichzelf niet de mislukking van den imperialistischen
handelsstaatonze geographische ligging bood echter niet genoeg veilig
heid, met allen eerbied voor de waterlinies van 1629 en 1672. Was het
niet kenmerkend, dat in 1648 het veilig gelegen Zeeland (Walcheren) nog
op den ouden weg doorgaan wilde? Maar al was de ligging op zichzelf
voor de ontwikkeling van een zuiveren zeestaat gunstiger geweest, dan nog
ontbrak bij de meerderheid van ons volk de nationale hartstochtJ)
zie boven --, wederom een gevolg van onze aardrijkskundige ligging.
Er zijn Nederlanders geweest, en er zijn er nog, die op Engelschen
gelijken, maar anderen aarden naar Franschen of Duitschers, ook in hunne
staatkundige opvattingen.
Behalve van de drie genoemde volken heeft het Nederlandsche nog
van andere invloed ondervonden, die in het Handboek op den achtergrond
blijven. Misschien zouden de schrijvers iets meer hebben kunnen vertellen
van den invloed van de Joden, volgens sommigen nu en dan zoo groot,
dat zij zich afvragen, hoever we zijn opgeschoten naar de vervulling van
de profetie, dat Japhet zal wonen in de tenten van Sem. Zeker heeft dit
element een rol gespeeld in onze staatkundige geschiedenis, zelfs vonden
we het al aan de wieg van de Republiek; ik bedoel de betrekkingen, die
er bestaan hebben tusschen prins Willem van Oranje en Josef Nasi,
alias don Miouès, hertog van Naxos 3). En wat is er verder voor waar
heid in het verhaal, dat men in tweede-rangs werken vindt, dat Lopez
Suasso een reusachtige som heeft bijgedragen tot de onderneming van
Willem III tegen Engeland? Het nasporen van de betrekkingen tusschen
staatslieden en financiers, die wereldomspannende verbindingen onderhou
den, is zeer moeilijk. Wie zich met dergelijk werk heeft ingelaten,
begrijpt, dat de massa, die de draden van de wereldpolitiek niet volgen
Be'gië staat in den jongsten tijd naast Engeland en Frankrijk als de Repu
bliek in de 17de eeuw. De vergelijking is, geloof ik, wel leerzaam.
Cunningham, The growth of English industry and commerce during the
early and middle ages. 5'h edition (Cambridge, 1910) 134.: „men were forced in
their dealings to have a due regard to the power of the state; this is the central
idea in the commercial systems of the Reformation and post-Reformation periods".
Bij de eilanders moet het nationalisme wel krasser zijn dan op het vasteland.
s) Bronnen tot de geschiedenis van den Levantschen handel. I. Inleiding blz.
XVII. Toen ik dit schreef, was ik mij niet bewust, dat de betrekking tusschen
Oranje en den belangwekkenden Oosterling reeds aan Strada bekend was: De
bello Belgico I, pag. 237.
265
kan, slechts hopen mag, dat de mannen, die daartoe wel in staat zijn,
door tegenspoed tot ootmoed gebracht, hun leven niet meer aan persoon
lijke of groepsbelangen zullen wijden, maar aan die van het algemeen.
(Mon Dieu, mon Dieu, aye pitié de moy et du pauvre peuple!)
K. H.
Jan van Heneoouwen, heer van Beaumont. Bijdrage tot de geschiedenis
der Nederlanden in de eerste helft der veertiende eeuw door Dr. S. A.
Waller Zeper, commies aan het Rijksarchief in Friesland. 's Qravenhage,
Martinus Nijhoff, 1914, in oct., XXIII 541 blzz.; een portret, een
zegelafbeelding, drie kaarten. [Dissertatie Leiden.]
Eenige opheldering ben ik den lezers van het Archievenblad wel ver
schuldigd, dat hier nu eerst (einde 1921 een bespreking verschijnt van
een proefschrift, verdedigd op 9 Juni 1914, en waarvan mij reeds in Maart
1915 door den redacteur van dit tijdschrift een aankondiging werd gevraagd.
Ik mag hierbij kort zijn: het verblijf gedurende den oorlogstijd in een
bezet gebied bleek ten eerste geen geschikt terrein voor gezet weten
schappelijk werk, en nadien verloor ik het Archievenblad wat uit het oog,
zoodat ik eerst voor enkele weken bemerkte, dat Zeper's boek er tot nu
toe geen onderwerp van bespreking had uitgemaakt. Dankbaar ben ik den
huidigen redacteur, dat hij mij, op mijn verzoek, alsnog de gelegenheid
geeft dit verzuim te herstellen.
„Zeper's Beaumont", dit boek, door ingewijden reeds zoo lange jaren
met ongeduld tegemoet gezien, is, laat ik het maar vooraf zeggen en het
zoodoende terstond karakteriseeren, een boek voor specialisten. De historicus
in het algemeen zal het, denk ik zoo, met een gevoel van onvoldaanheid
ter zijde leggen, doorgezien, maar ongelezen, en een dankbaar „publiek"
zal de tegenwoordige Rijksarchivaris in Drenthe zeker niet gehad hebben
daarvoor betreedt hij te zeer een terrein, dat voor velen een terra incognita
is. Men moet zelf vrijwel ingeburgerd zijn in het door dit boek beschreven
tijdperk, ingewerkt in de ingewikkelde, zich immer wijzigende politieke
verhoudingen van het Westelijk Europa van het laatste kwart der 13e en
de eerste helft der 14e eeuw, om Zeper's werk op volle waarde te kunnen
schatten en te beseffen, welk een geweldig materiaal hier op samenhan
gende en bevattelijke wijze verwerkt is. Maar dan zal men dit boek ook
kunnen genieten en gereedelijk tot de overtuiging komen, dat Zeper's
Beaumont een zeer bijzondere aanwinst voor de literatuur onzer middel-
eeuwsche historie beteekent en daarin voortaan, ook naast de buitenlandsche
boeken over dit bij ons vóór hem nog niet beschreven, belangrijke tijdvak,
een zeer eervolle plaats zal blijven innemen.
Men kan dit boek het voor de hand liggende verwijt maken, dat de