256
korte volzinnen bijeengesteld zijn. Van de laatste wil ik niet veel zeggen,
om mij hoofdzakelijk te bepalen tot den geheelen opzet van het werk.
Mijn eenig ernstig bezwaar tegen het handboek is, dat het door twee
personen gemaakt is. Het gewicht er van wordt vergroot door de omstan
digheid dat het gedeelte, dat chronologisch voorop moet gaan, het laatst
verschenen is. Prof. Gosses heeft ten slotte de inleiding tot het werk
geschreven en men mag zich niet te zeer verwonderen, dat deze inderdaad
niet voor het geheel dient. De schrijver zegt zelf, dat zijn medewerker
gemeend heeft „de ontwikkeling van den staat duidelijker te kunnen doen
uitkomen, wanneer hij vooral de aandacht vestigde op de verhouding van
dezen tot het buitenland en op de positie, die Nederland in Europa
innam"; wat zijn eigen aandeel betreft, zegt hij wel, dat „uit het venster
der vaderlandsche historie het uitzicht op de geschiedenis der territoriën
niet ruim genoeg is"; dat „men telkens het hoofd naar buiten moet
steken", maar hij haalt het zijne steeds spoedig naar binnen, en verwacht
van den lezer, dat hij de noodige kennis van de algemeene geschiedenis
meebrengt. Waar de schrijvers het er over eens zijn, dat van een staat
kundige geschiedenis van Nederland eerst sedert den opstand tegen Philips II
sprake kan zijn, ligt het niet in den aard der zaak, dat juist in het tweede
gedeelte meer aandacht aan de buitenlandsche verhoudingen is geschonken;
men had eerder mogen verwachten, dat dit in het eerste gedeelte was
geschied.
Dat men, wanneer men geen kans ziet één doorloopend verhaal te
geven, bij den opstand een afscheiding maakt, is begrijpelijk. De aard
van onze geschiedenis motiveert zelfs een indeeling in drieën Maar
men moet niet vergeten, dat elke tijdsindeeling maar een betrekkelijke
waarde heeft 2). Door de hier gevolgde handelwijze is de ongetwijfeld
groote beteekenis van den opstand in onze geschiedenis nog vergroot en
wordt het wel noodig ze tot bescheidener afmeting terug te brengen. Wij
zijn zelf in de gelegenheid om waar te nemen, dat in onzen bewogen tijd,
hoeveel er ook onderste boven gekeerd en verscheurd is, toch ook vele
draden ongebroken doorloopen; zoo verklaarde onlangs Prof. Josephus
Jitta, voorzitter van de 30ste conferentie der International Law Association,
dat de invloed van den oorlog op het internationaal privaatrecht betrekkelijk
zeer gering geweest is. Dat er in onze 16de eeuwsche godsdienstige
geschiedenis een scherpe grens getrokken kan worden, is b.v. mede niet
vol te houden3). Zoo mag men ook de vraag stellen of het onderscheid
t) Fruin, De drie tijdvakken der Nederlandsche geschiedenis. (Versnr
Qeschr. I, blz. 22.)
2) Bernheim, Lehrbuch der historischen Methode. Fünfte und sechste
Auflage, blz. 81.
s) Muller, Schetsen uit de Middeleeuwen. Nieuwe bundel, blz. 432 vg.
257
tusschen de twee tijdvakken in de staatkundige geschiedenis wel zoo groot
is als geleerd of gesuggereerd wordt. De tijdsomstandigheden geven daarbij
aanleiding om na te gaan, hoe wij tot den tegenwoordigen toestand
gekomen zijn, om een blik te slaan op den afgelegden weg en de data
in het geheugen te roepen, welke achterna de belangrijkste blijken te zijn
geweest in onze geschiedenis
Mij komt als een der hoofdfeiten voor de veldslag, welke in 841 door
keizer Lotharius verloren is, waardoor nationale staten gelegenheid
gekregen hebben tot ontwikkeling. Prof. Gosses zegt wel, dat op nationa-
liteitsgrenzen bij de verdeeling van Verdun niet gelet is, en natuurlijk
heeft hij gelijk, maar niettemin kreeg de verdeeling op den duur een
nationale beteekenis, en reeds in 842 legden twee koningen de bekende
Straatsburger eeden af, elk hunner in de taal van het volk, waarover hun
broeder regeerde. Deze beide volken hebben tot nu toe in gelijke mate
tot de verlevendiging van de geschiedenis van Europa bijgedragen. Toen
zij de eenheid van Europa braker, zaten de Noormannen in ons land en
in het algemeen aan de mondingen van de groote Europeesche rivieren,
vanwaar hunne machtssferen zich in ons werelddeel uitbreidden als zoo
vele fistels in een ziek lichaam het beeld is van den minister LIoyd
Georoe, maar hier niet minder goed van toepassing dan in het verband,
waarin het werd aangewend en nazaten van de Noormannen nestelden
zich in Engeland, waar zij op den duur van de ligging van het eiland en
van de verdeeldheid van Europa zoo goed gebruik wisten te maken, dat
zij nu het zoute water tot vlak onder de kusten van ons werelddeel
beheerschen. Niettemin zegt een Engelsch schrijver2): „Engeland staat
nog altijd buiten Europa. Doch Europa zelf is een ondeelbare eenheid
één polsslag klopt er in Frankrijk, Duitschland, Italië, Oostenrijk en Holland,
in Rusland, Roemenië en Polen, en hun structuur en beschaving zijn in
den grond dezelfde". Zijn nu niet de verdeeldheid van Europa en de
bijzondere positie van Engeland daarbuiten3) factoren van den eersten
rang, die zoowel voor als na den opstand de lotgevallen van ons land
bepalen? Inderdaad is het gehaspel van onze groote buren niet alleen
verdrietig, ook ergerlijk, maar bovenal, nu het meer dan duizend jaar
geduurd heeft, eentonig en vervelend.
De „Lotharingers" hebben na 841 niet meer getracht de weerbarstige
natiën met geweld bijeen te brengen. Dat juist in hun midden, in
i) B^rnhfim, t. a. p. blz. 758 vlg. Colenbrander in het Historisch Genoot
schap 25 Mei 1920.
2> Keynes, De economische gevolgen van den vrede. Nederlandsche ver
taling, blz. 4.
s) Deze is niet in de eerste plaats een gevolg van de beschamende staatkunde
der vastlanders, maar heeft een zuiver aardrijkskundige oorzaak: ook Newfoundland
behoort niet tot de Dominion, noch Nieuw-Zeeland tot de Commonwealth.