254
meer ingewijde doen struikelen en de ontcijfering niet vergemakkelijken.
Men moet, zooals wij in 1918 deden, zelf dit archief in oogenschouw
genomen hebben om te beseffen voor welke moeilijkheden de inventarisator
zich hier geplaatst zag. Daarbij kwam nog, dat een vroeger aangebrachte
ordening zoo goed als geheel te niet was gedaan. De papierrepen met
nummers en opschriften, waarin de losse stukken waren verpakt, hadden
geen weerstand geboden aan de invloeden van klimaat en vocht en maakten
een nieuwe ordening noodzakelijk. Wij kunnen Mr. Bijlsma niet anders
dan zeer dankbaar zijn voor hetgeen hij heeft tot stand gebracht.
De zorgvuldig bewerkte inventaris geeft ons een gemakkelijk overzicht
van het geheel. De 493 nummers zijn methodisch in zeven hoofdrubrieken
ingedeeld. En wel: Stukken uitgegaan van of ingekomen bij:
a. Kerkbestuur en Kerkeraad (Mahamad y Junta).
b. 1. Gabay (penningmeester); 2. Tresorier der gelden a deposito;
3. Recebedor-geral (ontvanger).
c. Ie Voorzanger der gemeente Beracha Ve Salom op de Savanne.
Deze voorzanger was tevens de registrator der geboorten, huwe
lijken (bij ontstentenis van den Chacham) en sterfgevallen.
d. Parnas van het gebedhuis Sedek Ve Salom te Paramaribo.
e. Parnassyns en Tresorier van de Hets-Haim op de Savanne.
f. Gedeponeerde stukken.
Het grootste deel der stukken, vermeld onder letter: fbetreft de ver
schillende gebroederschappen„Liviat Hen, Ahaba Usdaka, Eben Yecara,
Guemiluth Hasadim, Hozer Holim, Toheleth Tsadiquim en Tikvat a Jesua".
De historische inleiding, de noten en de verwijzingen van den bewerker
zullen den onderzoeker bij het raadplegen van dezen inventaris ongetwij
feld van zeer groot nut zijn.
Men is zelfs bij sommige voorname Joodsche gemeenten in ons land
met betrekking tot de verzorging, inventariseering en opstelling der archieven
tot dusverre nog zeer nalatig geweest. Het raadplegen daarvan wordt
ook den ernstigen onderzoeker slechts bij wijze van gunst en bij mondjes
maat toegestaan. De bewaarders van sommige archieven beschouwen hem
als indringer op een terrein, waarvan hij, de bewaarder, zich de eigenaar
waant.
Gelukkig begint het thans in het Oosten te daghen. Zoo langzamer
hand wint ook bij de Joodsche autoriteiten de meening veld, dat de verzor
ging der archieven verbeterd en dat het raadplegen der oud archieven aan
ieder ernstig onderzoeker als een recht behoort te worden toegestaan.
In de vergadering van de Centrale Commissie van het Israëlietische
Kerkgenootschap van 26 Juni j.l. werd een archiefverordening aangenomen,
tot welker totstandkoming de Algemeene Rijksarchivaris en de heer
D. S. v. Zuiden te 's-Hage niet weinig hebben bijgedragen. Laat ons hopen
255
dat door deze verordening binnen afzienbaren tijd aan bestaande wan
toestanden een einde zal kunnen gemaakt worden.
Het is opmerkelijk, dat het archief van de „filiacao" der Joodsche
gemeente te Amsterdam het eerste Nederlandsche Joodsche archief is, dat
thans naar behooren opgesteld, geïnventariseerd en voor een historisch
onderzoek van een breederen kring geopend is.
Al kunnen we zeer dankbaar zijn voor al hetgeen reeds door personen
van verschillende richting over de Joden in onze West-Indische koloniën
geschreven is we erkennen gaarne, dat hieronder eenige bijdragen van
beteekenis gevonden worden toch mogen we niet verhelen, dat een
grondige onpartijdige geschiedenis van de Joden in West-Indië nog moet
geschreven worden. Wat er bij een degelijke bestudeering der bronnen
nog op te bouwen valt, daarvan heeft ons Mr. Bijlsma een belangrijk
staaltje geleverd in zijn biographie over David de Israel C. Nassy,
schrijver van de: „Essai historique sur la Colonie de Surinam". Cf: Bij
dragen voor Vaderlandsche Geschiedenis, 5de reeks, zesde deel, p. 218.
J. M. HILLESUM.
Handboek tot de staatkundige geschiedenis van Nederland, door
Prof. Dr. I. H. Gosses en Dr. N. Japikse. 's-Gravenhage, M. Nijhoff.
1920.
De firma Martinus Nijhoff is zoo gelukkig geweest tot de bewerking
van een handboek tot de staatkundige geschiedenis van ons land twee
schrijvers over te halen, wier vroegere werkzaamheid hen voor die taak
bijzonder geschikt had gemaakt. Het boek, dat nu, twee jaren later dan
in het prospectus van 1916 beloofd werd, voor ons ligt, zal velen welkom
zijn, die iets meer verlangen dan een schoolboek, iets minder omvangrijks
en meer uitsluitend staatkundigs dan het groote werk van Prof. Blok, en
wien het handboek van Groen van Prinsterer verouderd schijnt.
De vergelijking van het jongste handboek met dat van Groen dringt
zich op. Beide boeken geven algemeene beschouwingen benevens opsom
mingen van feiten, en vermelden daarbij de gebruikte bronnen. Wat de
laatste betreft, vindt men bij Groen een lijst van schrijversnamen voorop,
en in den tekst getallen als exponenten gedrukt, welke naar die lijst ver
wijzen. Deze methode staat ver achter bij de hier gevolgde; wij treffen
onder de verschillende hoofdstukken opgaven aan van literatuur, welke
bewijzen in welke mate de schrijvers „bij" zijn, en die de gebruikers voor
verdere onderzoekingen duidelijk op den weg helpen. In een ander opzicht
is Groen's handboek misschien te verkiezen, waar dit hoofdzaken en
bijzaken typographisch onderscheidt, terwijl hier in dezelfde letter belang
wekkende samenvattingen en vermoeiende reeksen van bijzonderheden in