252
geval, ter onderscheiding van de andere, meer eigenlijke eigendomsbewijzen,
de voorkeur geven aan de beschrijving „transportbrief", gelijk die bijv. in
den voortreffelijken inventaris van de archieven der Middelburgsche gods
huizen van C. de Waard gebezigd is. Twee andere opmerkingen raken
de regesten 1 ijsten. Is in regest 35 op blz. 63 „oorkondt" wel het
juiste woord Immers Philips van Bouroondië vervult hier iets meer dan
een zuiver „notariëele" functie (gelijk men de functie, die schepenen in
den regel verrichten, zou kunnen noemen), hij bekrachtigt een vroegere
overeenkomst en neemt een klooster in bescherming, hij treedt m. a. w.
zelf handelend op. En dan zou ik een vraag willen stellen naar aanleiding
van een gebruik, dat (vergis ik mij niet) ook in andere regestenlijsten
voorkomt. Evenals elders wordt ook hier telkens gesproken van David de
Bourgondia, bisschop van Trajectum (blz. 169 reg. 18) of Frede-
ricus a Tautemborch, aartsbisschop van Trajectum (blz. 45 reg. 142,
blz. 46 reg. 147); voorts van den officiaal van den aartsdiaken van
Trajectum (blz. 138 reg. 71) of van den officiaal van het hof van
Trajectum (blz. 238 reg. 104). De wijd gedrukte woorden moeten dan
weergeven de volgende oorspronkelijke wendingenepiscopus of archie-
piscopus trajectensis, officialis archidiaconi trajectensis en officialis curie
trajectensis. Ik zou willen vragen of een dergelijke weergave wel juist
is. Is men bij „van Trajectum" niet te veel geneigd te denken aan „van
de stad Utrecht"? Derhalve aan iets anders dan er in het origineel be
doeld is? M. a. w. is men hier niet veel te vrij in de reproductie van
het oorspronkelijke, en dat nog wel in een regest, dat zich juist zoo nauw
mogelijk bij het oorspronkelijke wil aansluiten? Zou het niet beter zijn de
genoemde wendingen of onveranderd over te nemen of eenvoudig geheel
en al in het Nederlandsch te vertalen en te spreken van „bisschop van
Utrecht" enz Iets anders heeft men natuurlijk in gevallen als Johannes,
abt van het klooster van St. Aubertus te Cameracum (blz. 191 reg. 49)
en Wilhelmus Bont, deken van S. Petrus te Lovanium (blz. 192 reg. 50),
waar in de origineelen vermoedelijk geen adjectief, maar i n Cameraco
en i n Lovanio gestaan heeft.
De verschillende inventarissen en regestenlijsten, telkens voorafgegaan
door korte historische inleidingen betreffende de stichtingen wier archieven
beschreven zijn, worden besloten door uitvoerige en, voor zoover ik heb
kunnen nagaan, nauwkeurige indices, welke men, alweer blijkens.de Ver
slagen omtrent 's Rijks oude archieven, aan de goede zorgen van den
heer Feith te danken heeft.
H. P. COSTER.
253
Het archief der Nederlandsche Portugeesch-Israëlietische gemeente in
Suriname tot omstreeks 1864 door Mr. R. Bijlsma. (Bijlage VIII van het
Verslag van het Algemeen Rijksarchief over 1919.)
Aldus luidt de titel van den inventaris der bescheiden van het archief
der Portugeesch-Israëlietische gemeente te Suriname, hetwelk in het jaar
1916 uit Paramaribo naar het Algemeen Rijksarchief werd overgebracht.
We behoeven hier op de groote beteekenis van het feit der inventa
risatie van dit archief niet te wijzen. De geschiedenis der oudste Israë-
lietische gemeente van Suriname is niet alleen van gewicht voor hen, die
belang stellen in Israëls historie, maar wel degelijk ook voor de beoefe
naren der geschiedenis van deze Kolonie, omdat de Joodsche bevolking in
Suriname, sedert hare eerste vestiging, aldaar een groote rol gespeeld heeft.
De inventaris, die den onderzoeker als goeden gids in den doolhof
van bescheiden kan dienen, is samengesteld door Mr. R. Bijlsma en vormt
de Bijlage VIII van de: Verslagen omtrent 's rijks oude archieven XLII
(1919). Eerste deel.
Het oudste archiefstuk, hetwelk we in den inventaris aantreffen, dateert
van het jaar 1678, op zijn hoogst 16 jaar na de stichting der eerste
Joodsche gemeente te Suriname. Zooals Mr. Bijlsma in zijn historische
inleiding zeer terecht opmerkt, werd de eerste Joodsche gemeente te Suri
name niet vóór 1662 gesticht. In 1662 kwam Suriname onder Engelsch
gezag. Lord Willouohby, die van Karel II een charter verkregen had
om dit gewest te koloniseeren, ontving de uit Fransch Guyana aangekomen
Joden met veel welwillendheid, onmiddellijk beseffende van welk groot
nut deze nijvere bevolking voor de kolonie kon zijn.
Bij vrijbrief van 17 Augustus 1665 werden den Joden door het En
gelsch koloniaal gouvernement, behalve de vrije uitoefening van hun gods
dienst nog enkele andere privilegiën geschonken, o.a. ook het recht om
in civiele aangelegenheden tot een bedrag van 10000 pond suiker door
een eigen rechtbank te doen beslissen.
Toen Suriname in 1667 onder Holland's bestuur kwam, werden deze
privilegiën grootendeels bevestigd. Rubriek A, II. „Rechtspraak in kleine
civiele zaken", gunt den onderzoeker dezer stukken een blik op het maat
schappelijk leven van de Portugeesche Joden in Suriname gedurende de
jaren 1732 tot 1825.
Wanneer het ordenen en beschrijven van archieven over het algemeen
als een moeilijke taak beschouwd mag worden, in hoe hooge mate moet
zulks dan wel het geval geweest zijn met dit Portugeesch-Joodsch archief
uit onzen West, waarvan de protocollen en andere bescheiden, nog tot het
jaar 1837, in den regel gesteld werden in de Portugeesche taal, vaak
doorspekt met Hebreeuwsche termen en data, die menigmaal zelfs den