238
verklaart het, waarom men ook op andere uitdrukkingen zoo zeer lette om
niet iets door te laten, wat de souvereiniteit der Republiek in twijfelachtig
licht kon stellen. En omdat in de onderhavige brieven wel degelijk zulke
uitdrukkingen voorkomen erger zelfs dan het gelaakte „clementer"
zien wij de twee gezanten daartegen dadelijk bij den Rijksvicekanselier
protesteeren en zien wij, dat de brieven niet naar hun bestemming
werden doorgezonden, maar zich nog op het Algemeen Rijksarschief
bevinden.
Over de „affaire" geeft ons genoemde missive volle inlichtingen,
derhalve laten wij haar hier in extenso volgen: „Wien 1. februaar 1674.
Wy zenden U wel Ede hier neffens drie brieven aan de stadt Ham
burgh, Bremen ende Lübeck, sijnde keiseri. voorschryven over het
subject van liet consent tot wervinghe van matroosen in de voorgemelde
steden, op ons verzoeck ingevolge van Haar Hoogh mog. ordres ver
leent, in de Rijcx chancelye gedepescheert ende door den Heer Rijcx-
vicechancelier grave van Koninx Eck ons ter hand gedaan stellen. Wy
hadden uit de copye van den teneur der brieven ons daarbenevens
overgelevert en hiermede neffens gaande geremarqueert, dat d' extensie in
het verhalen van de teneur van ons versoek in andere terme lag, als onse
memorie en dat wy die van gehoorsaembst en onderdanight en genadighst
daerinne niet hadden gebruikt; sulx dat wy daerover met den hooch-
gemelte hr. vice-chancelier hebben gesproken, hem aenwysende, dat dese
extensie niet conform was met den teneur van onse memorie, ook buyten
dat niet gevoeglijk ten respecte van onsen staaten principaelijk ten regarde
van 't woordt van onderdaenigheyt, dewelke daerop antwoorde, dat dit
by abuys was geschiet en den slender van de chancelye daerinne bij de
chancelisten was gebruykt, dat hy wel verstont, dat sulx niet en was over
komende met den staet van onse Republique oversulx 't selve soude doen
veranderen.
C. van Heemskerck. Hamel Bruyninx."
In den Haag was men het met de gezanten eens. De brieven liet
men niet doorzenden en om niet te kwetsen evenmin terugzenden
naar Weenen, maar deponeerde hen ongeopend in het Archief der Staten-
Qeneraal als blijvend teeken, hoe nauwgezet de Staten over de erkenning
hunner souvereiniteit waakten.
En de werving van matrozen in de Duitsche steden? Hieromtrent
vernemen wij verder niets. De omstandigheden hadden het den Staten
mogelijk gemaakt om van de werving af te zien. Eenige dagen nadat
de missive der twee gezanten met de drie brieven in den Haag aange
komen was, had de Republiek met Engeland den vrede gesloten (Vrede
van Westminster, 19 Februari 1674) en zoo was de hoofdreden weg
gevallen om de vloot met vreemde matrozen voor een verderen zee-
239
oorlog met Engeland uit te rusten. De Weensche hofkanselarij had ditmaal
geen nieuwe brieven behoeven te schrijven, hoogstens kreeg de „chancelist"
een berisping en daarmee was de zaak voor goed afgedaan.
Prof. O. VON ANTAL.
Kleinere bijdragen.
Een merkwaardige aanteekening vóór in een oud-
kerkelijk register over de lotgevallen daarvan. Dat
men eertijds ook op het platte land veel waarde hechtte aan het behoud
der oude doop- en trouwboeken blijkt uit de volgende aanteekening,
die te vinden is vóór in het oudst bewaarde Doop-, trouw- en lidmaten
boek van de Ned. Herv. Gemeente te Kerkdriel in de Bommelerwaard
„Dit oude kerkenboek van Driel, behelsende trouw-, doop- en lidmaat-
boek beneffens den register des kerkenraads, beginnende met den jare
1650, is ten tyde van Ds. J. Bethmer vermist, de wyse hoe is tot hier
toe onbekend gebleven en men heeft noit (schoon er veel van gemompeld
is) regt konnen ontdekken, wie hetzelve van onse kerk ontvreemd en ge
stolen heeft. Schepen Adr. van Ltth Junior is de eerste geweest, die er
in desen jare 1741 het allereerste de lugt van kreeg, dat dit gemelde boek
te vinden was bij de nagelatene weduwe van Abraham Van Esveld, welke
Van Esveld hier ten tijde van Ds. Gerh. Van Waaj schoolmeester ge
worden, die veel aan het huis van Ds. Joh. Bethmer verkeerde, die sijn
school- en kerkendienst onder Ds. J. H. Bachiene heeft afgestaan en sig
met der woon na Alem begeven heeft, daar hij met een Paapse vrouw is
getrouwt, welke hij aldaar als weduwe heeft nagelaten. Schepen Van Lith
heeft ook syne devoiren aangewend, om dit boek uit handen van gemelde
weduwe te bekomen, tot sijn Ed. hetselve eindelijk magtig geworden is, die
hetselve ook aan onse kerk heeft wedergegeven.
Maar nu was de grote swarigheid, of men dit boek, uit sulk een
donkeren hoek weder te voorschijn komende, voor wettig sou konnen
houden en diensvolgens daaruit op goede gronden ongetwijffelde kerkelyke
extracten sou konnen geven? waarom de kerkenraad daartoe op heden de
2 Augbuitengewoon vergaderd, veel moeite heeft aangewend, om te
ondersoeken, of men derselven wettigheid uit den inhoud selfs niet sou
konnen ontdekken en ontwijffelbaar stellen: men bespeurde sonneklaar:
1. Ten aansien van het geschrift en schrijfstijl:
A. Dat het de hand van Ds. D. Godefr. Buschman, Petr. Arlebout,
Gerh. van Waaj en Joh. Bethmer was: 't welk niet alleen bleek uit hunne
naams-tekening, welke men hier en daar vond, maar ook uit vergelijking
van hun geschrift selfs met ons oud kerkenboek, waarin een yder de