232
Aduard en dus het kerspel den Ham onder den proost van Humsterland
stond, zooals ook beide genoemde dekenaatsregisters hem hadden kunnen
leeren. Dit is echter niet het eenige verkeerd ingedeelde kerspel: Tjams-
weer, wiens pastoor jaarlijks zijn chrismale ontving (o a. in 1498) van den
proost van Loppersum en o.a. in 1555 door dezen werd geïnstalleerd, lag
volgens het dekenaatsregister van 1559 in de proosdij Loppersum en niet
in die van Farmsum, ondanks de vervalschingen door de familie Ripperda
op papier en in steen. Een kerspel Rasquert wordt door Schr. ontworpen,
grenzend aan dat van Baflo, slechts op grond van de ongedocumenteerde
opmerking van den Tegenw. Staat: „is thans geen kerkdorp meer", terwijl
het in geen der beide dekenaatsregisters genoemd wordt en bekend is,
dat het kasteel Meyma, de residentie van den personaat van Baflo, waar
van men de plek nog aanwijst midden in Rasquert, gerekend werd in Baflo
te liggen. Toch weet Schr. grenzen voor zijn schepping aan te geven,
terwijl hij daarentegen elders terugdeinst voor het willekeurig trekken van
een grens, zoodat Termunten op de kaart als één kerspel voorkomt in
plaats van twee Vaker echter heeft de teekenaar gemeend zich niet
te mogen houden aan het meegedeelde in den tekst. Ik wil nu niet wijzen
op het hinderlijke verschil in spelling tusschen tekst en kaart (b.tf. Thesinge,
Dorkwerd, Friescheloo enz.), maar op meer reëele verschillen. Tevergeefs
zal men op de kaart zoeken naar het in den tekst genoemde kerspel Faan.
Op de kaart vindt men het kerspel Westerreide aangegeven in de proosdij
Farmsum, in werkelijkheid lag het in de proosdij Hartzum, terwijl de
tekst het geheel negeert. Onvermeld bleef een kapel te Enumatil, waar
van het bestaan o.a. in 1546 blijkt. Terecht is op de kaart de naam van
het klooster te Wittewierum gerectificeerd van Bloemkamp in Bloemhof;
oogenschijnlijk een kleinigheid, maar als men bedenkt, dat dit klooster
veelal voorkomt als Bloemhof in Friesland, terwijl Bloemkamp een klooster
bij Bolsward is, kan deze vergissing, waarin Schr. woordelijk Von Richt
hofen 2) volgt, schromelijke verwarring teweeg brengen, temeer doordat
onder Bloemhof een priorij Nyeklooster ressorteerde en Bloemkamp ook
Oldeklooster werd genaamd. Met Schr. ga ik mee, als hij aarzelt Emmer-
wolde of Steerwold als kerspels te beschouwen, maar ik wil er even op
wijzen, dat deze plaatsen geenszins „verschollen" zijn, want dat de hand
wijzers in de gemeente ten Boer nog in dit najaar deze buurtschappen ver
melden, zoodat de kapel te Steerwold, waarvan in 1470 sprake is, op de
kaart had dienen te staan. Met een zekere vrijmoedigheid wordt Heiden
schap een tweede naam voor Thesinge genoemd en getracht dit aannemelijk
Zie o.a. de kaart van Sybr. Leo uit de 16e eeuw.
2) Dr. Karl Freih. v. Richthofen, Untersuchungen über Friesische Rechts-
geschichte 11 bl. 913.
233
te maken met de bewering „de streek bij Thesinge heette ook nog'in later
eeuwen Heydenschap". Hier laat Schr. zijn plaatselijke kennis toch wel wat
in den steek. Het kerspel Garmerwolde ligt er nl. nog tusschen, want
Heidenschap, waar men ter plaatse nog de plek der kerk weet aan te
wijzen, ligt een klein uur gaans naar het Zuiden aan de overzijde van het
Damsterdiep. Niets wijst er dan ook op, dat Thesinge iets meer is geweest
dan een klooster met eenige omliggende huizen.
Maar niet alleen uit topografisch oogpunt zou deze publicatie leerzaam
kunnen zijn, ook om de eigenaardige positie der Groningsche proosten te leeren
kennen. Misleidend is het derhalve, als ondanks, dat de toch door Schr. herhaal
delijk geraadpleegde Von Richthofen een geheele paragraaf (11 16) wijdt aan
het feit, dat de Groningsche proosten wereldlijke heeren waren, althans in de
meeste proosdijen, hij toch voor een enkel geval, dat hij gezien heeft in Lop
persum, dit vergelijkt met Oost-Friesche toestanden, waar juist in tegenstelling
met de onderhavige, de proosten hun bevoegdheden veelal designeerden aan
een pastoor. Er behoeft werkelijk geen „swineproest" bijgehaald te worden,
als de paus reeds in een bul van 1493 zijn volle aandacht aan deze
questie wijdt. Op blz. 16 en 17 laat Schr. het zelfs voorkomen of slechts
de proost van Farmsum een leek was, terwijl het feit, dat op blz. 17
1. al. een vice-proost beschouwd wordt als een afzonderlijke waardigheid,
den gebruiker van den atlas, die niet thuis is in de kerkelijke instellingen,
geheel van de wijs zal brengen. In den tekst wordt Achtkarspelen beschouwd
als een Friesch gebied, kerkelijk behoorend tot het Munstersche deel van
Groningen; maar werden de Ommelanden niet van ouds gerekend tot
Friesland en waarom Achtkarspelen in een afzonderlijke onderafdeeling te
behandelen, terwijl Zevenkerspelen, waarvan de dorpen pas in 1824 hun
laatste sporen van samenhoorigheid verloren, genegeerd wordt. In Osna-
brücksch Groningen excuseert Schr. zich met de mededeeling, dat „de hem
ten dienste staande gegevens" hem aldaar voor „een groot vraagpunt laten",
doordat daarvan zoogoed als niets bekend is. Maar wat dan nog wel be
kend is, wordt verkeerd weergeven onder de opmerking, dat zulks „vaststaat".
Vast zou nl. staan, dat het toezicht op de kerken in het Osnabrücksche
berustte bij een kanunnik van het Domkapittel van Munster (sic) als aarts
diaken van Westerwolde (Sellingen zal wel als pars pro toto beschouwd
mogen worden, zooals Oldehove in het Munstersche voor Humsterland).
Dat het hier geen verschrijving voor Domkanunnik van Osnabrück betreft,
blijkt uit de aangehaalde oorkonde. Hier staat n.l. in, dat de bewuste Dom
kanunnik van Munster, sede vacante respector in Eemsland (een dekenaat van
Opmerkelijk is het, dat in Dr. F. Philippi, Die Archidiaconate der Osna-
brücker Diocese im Mittelalter, 1891 (Mittheii. des Vereins f. Gesch. u. Lan^esk. v.
Osnabr. XVI bl. 228) dit aartsdiakonaat niet voorkomt, terwijl het evenzeer mist in
de lijsten: „Der Türkenzehnte von 1456—'58 in Osnabrück" t. z. p. XXII bl. 253.