220
De ficheeringsarbeid der kerkelijke registers.
Gaarne antwoord ik met dit opstel op de vraag van den redacteur naar
eenige mededeelingen over den met zijne trouwe hulp aangevangen fichee
ringsarbeid. Toch is er wellicht nog weinig groots te verhalen, dat belang
stelling eischen mag.
Nietteminook een jong, pas ontkiemend plantje is onze aandacht
waard. En in de verwachting dat het wel flink groeien zal, hebben hij
en ik elkander gevonden en gedurende eenigen tijd samen gewerkt tot,
naar ik vertrouw, beider vreugde.
Te gelijk vervul ik voor mijn gevoel een plicht der dankbaarheid
tegenover weer een nieuwen kring van in stilheid hard werkende mannen,
waarmede ik gedurende het laatste jaar meer dan vroeger in aanraking kwam.
Verschillende omstandigheden, vooral de kennismaking met den heer
C. H. van Fenema te Oosterbeek, voerden mij tot Z. Exc. den Minister
van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen, tot den Algemeenen Rijks
archivaris en allen te noemen is mij hier niet mogelijk, al vergeet ik
hen natuurlijk nooit den Synodalen Archivaris van de Nederlandsche
Hervormde Kerk.
Vele besprekingen en brieven voerden de Algemeene Synodale Com
missie, optredend in den naam van de Synode van de genoemde Kerk
(mijn eerbiedige hulde aan hare vele malen geheel ten onrechte betwijfelde
activiteit!), tot een schrijven aan Z. Exc. dr. J. Th. de Visser, d.d. 28
Mei 1920, waarmee mijn verzoek, dat ik bij den Minister had ingediend,
krachtig werd gesteund; mijn verzoek namelijk om eene ficheering van de
in doop-, trouw- en begraafboeken voorkomende namen te willen bevorderen.
In dit schrijven stond o.a.„Om deze zaak goed te doen slagen is
het van belang dat daarbij betrokken worden de bij de Kerkeraden achter
gebleven doop-, trouw- en begraafboeken die in den Franschen tijd niet
naar de mairiën zijn overgebracht. Nu is de Algemeene Synodale Com
missie gaarne bereid om, in overeenstemming met de bedoeling van het
Reglement op de kerkelijke archieven, te bevorderen dat de archiefschatten,
die de Kerk bezit, voor de historische wetenschap worden gebruikt en,
met verwijzing naar art. 6 van genoemd Reglement, de kerkeraden op te
wekken om op de gemakkelijkste wijze de nog in de archieven der Kerk
berustende doop-, trouw- en begraafboeken voor het door ds. Knipscheer
beoogde doel in de ruimste mate en op de gemakkelijkste wijze open te
stellen".
In opdracht van Z. Exc. ontwierp prof. mr. R Fruin een „concreet
voorstel" over de zaak met dr. Lasonder en mij. Het werk zou beginnen
in Gelderland, de provincie van mijne woonplaats Zalt Bommel. Dit voor
stel is door Z. Exc. in zijn geheel aanvaard. Het wachten was nu (na
221
begin Juli 1920) op de aanneming van de begrooting van Onderwijs,
Kunsten en Wetenschappen (waar een post voor dit doel was bijgeplaatst)
eerst door de Tweede Kamer (21 December 1920), daarna door de Eerste
(17 Maart 1921), en eindelijk op de ministerieele aanwijzing, die mij
27 April 1921 werd toegezonden en mij verwees naar den Algemeenen
Rijksarchivaris, wien Z. Exc. had „verzocht de verdere regeling van deze
zaak op zich te willen nemen".
De lezers van dit tijdschrift zullen weten hoe deze, prof. mr. R. Fruin,
als voorzitter van de Vereeniging van Archivarissen dit geheel plan kort
en duidelijk heeft toegelicht: „De overbrenging naar de rijksarchief
depots der oude doop-, trouw- en begraafboeken, die onder de gemeente
besturen berusten, heeft een aanvang genomen. Echter heeft het Rijk
geenerlei gezag over de oude registers van den burgerlijken stand, welke
nog onder de kerkeraden verblijven. De op die wijze in de rijksarchief
depots bijeen gebrachte gegevens voor den burgerlijken staat der in
woners van ons land vóör 1811 zijn dus uit den aard der zaak onvol
ledig. Ds. Knipscheer van Zalt-Bommel is echter van plan die kerkelijke
registers te excerpeeren en die op fiches gebrachte aanteekeningen over
te brengen naar de rijksdepots. De regeering heeft aan dit plan steun
toegezegd".
Het werk kon dus beginnen. Een nietig beginMaar, zoo riep men
mij van bevoegde zijde alom toe, een nuttig werkVóór mij ligt een
geheel onontgonnen terrein, waarvan het einde zich aan mijn oog onttrekt.
Of liever gebruik ik een ander beeldhet zijn velden, wit om te oogsten
Het komt er op aan te laten zien, dat dit werk (dat trouwens niet zonder
voorbeeld is) uitvoerbaar is.
Ik ben begonnen met de classis Bommel. Gegevens heb ik ontvangen
van hetgeen in het Rijksarchief in Gelderland te Arnhem aanwezig is;
daarnaast van hetgeen de kerkeraadsarchieven bevatten. Uit de laatste moet
het eerste worden aangevuld. Wanneer dat alles eens over het geheele land
gereed is, dan kan het eigenlijke werk: eene ordening van de gegevens
van den burgerlijken stand van vóór 1811, pas met vrucht ondernomen
worden
Na al den voorbereidenden arbeid is er nog slechts enkele weken
gewerkt aan de eigenlijke ficheering. Meer dan honderdduizend fiches
wachten reeds op invulling. Ongeveer vierduizend zijn totnutoe bewerkt
(einde Augustus). Daarmede zijn de volgende leemten in het Rijksarchief
in Gelderland alvast aangevuld
Zalt-Bommel: Trouwboek 17971811.
dito Begraafboek 1801 1811.
Wele Doopboek 1630—1687, 1700—1725.
dito Trouwboek 16301687.