156
Het is zeer wel verklaarbaar, dat dit laatste het op den duur gewon
nen heeft zoodat het latere wapen der stad uit een helm bestaat, naar
den eisch des tijds als een toornooihelm afgebeeld.
De kleuren der stad, gelijk door dit laatste overgeleverd, namelijk
zilver en rood komen mij niet zonder beteekenis voor. Immers het zijn de
wapenkleuren van het hertogdom Lotharingen, welke oudtijds eveneens
door de hertogen uit het Leuvensche huis, die zich later hertogen van
Brabant genoemd hebben, gevoerd zijn. De stad Leuven voert nog altijd
een wapen, dat aan dat van Lotharingen identiek is, en de Brabantsche
plaatsen, wier wapens uit zilver en keel zijn samengesteld, zijn te talrijk
om aan toeval te denken
Bij Souverein Besluit van 14 Dec. 1814 is vastgesteld, dat de gemeenten
en andere offic.eele lichamen hunne reeds gebruikelijke wapens zouden
kunnen doen bevesbgen of nieuwe bekomen. Dientengevolge heeft de stad
Helmond m de eerste helft van het jaar 1815 door bemiddeling van den
Gouverneur der provincie aan den Hoogen Raad van Adel de bevestiging
van haar wapen gevraagd, daartoe echter niet eene afbeelding van haar
wapen, maar van haar zegel ingezonden. Daar dit besluit aldus werd geïn-
erpreteerd, dat de samenstelling der verlangde wapens aan de aanvragers
moest worden overgelaten, heeft de Hooge Raad met deze afbeelding
genoegen genomen en haar alleen naar de toenmaals geldende begrippen
van heraldiek gecorrigeerd, dat is o.a. als wapenkleuren, want het zegel
vertoonde geene kleuren, van de rijkskleuren voorzien. De bevestiging is
m het jaar 1817 en onder de volgende omschrijving geschied: „zijnde
van lazuur, beladen met eenen links en profil getareerden antieken helm
cime van een vogeltje, perché op een afgehouwen tak, met twee beugels
boven den helm bevestigd, alles van goud; het schild gedekt met een
gouden kroon van vijf fleurons" De bekroning is eene toevoeging van
den Hoogen Raad zelve, toegekend aan meerdere plaatsen, hoewel niet
a le met stadsrechten. De daarbij gevoegde teekening kan niet anders dan
als een karikatuur van het zegel gekwalificeerd worden.
Na hetgeen hierboven geschreven is, behoeft het geen betoog dat
er voor de gemeente Helmond voldoende reden aanwezig is de herziening
van haar wapen aan te vragen. De beschrijving hiervan zal m.i. moeten
ui en van keel met een rechts-gewenden helm van zilver, gevoerd van
sabel. Is het mij evenwel geoorloofd mijne verbeelding te laten gelden
en een stap verder te doen, dan zou ik wenschen, dat de herinnering aan
het oude symbool van Helmond den boom, die nog thans, zij het in
vlag gevoerd! onwaarschiJn"ik heeft ook 's Hertogenbosch deze wapenkleuren als
van Adel.VOlgenS vriendel,'ike ™dedeeling van den Secretaris van den Hoogen Raad
157
onherkenbaren vorm in het wapen prijkt, niet verloren ga en der gemeente
het recht verleend worde haar wapen aan een boom als schildhouder te
mogen ophangen.
Met opzet heb ik in de beschrijving van den helm en den boom
geene bijzonderheden opgenomen, die m.i. niet van essentieel belang zijn.
Ik geloof, dat het goed gezien zou zijn, indien aan de gemeente de
vrijheid gelaten werd den vorm van dien helm en de eigenaardigheden
van dien boom af te beelden naar gelang der omstandigheden, waaronder
het wapen zal gebezigd worden. Helm en boom immers zijn slechts sym
bolen, geene afbeeldingen, zooals ik in mijn bovenstaand betoog voldoende
meen te hebben aangetoond.
J. P. W. A. SMIT.
Het Reglement op de archieven van de Nederlandsche
Hervormde Kerk van 1919.
De lezers van het Archievenblad hebben er recht op, na het over
zicht van hetgeen de Handelingen van de Synode van 1916 bevatten over
het in dat jaar verworpen Reglement op de kerkelijke archieven, opge
nomen in den jaargang 1916/1917, en na mijne mededeelingen van het
voornaamste, hetgeen er toenmaals bekend was over het in de Synode
van 1917 voorloopig aangenomen Reglement in den jaargang 1917/1918,
in aansluiting daaraan ook nog het een en ander te vernemen omtrent het
Reglement, dat op 15 Januari 1919 in de Ned. Hervormde Kerk in werking
is getreden. Dit Reglement, hetzelfde dat in de Synode van 1917 voor
loopig was aangenomen, heeft zoowel in de Synode van dat jaar als in
die van 1918 een punt van uitvoerige bespreking uitgemaakt, en het lijkt
mij wel van belang, evenals dat van den jaargang 1900/1901 van het
Nederlandsch Archievenblad af aan met alles geschied is, dat ten aanzien
van het kerkelijk archiefwezen in de Synode is voorgevallen, ook nog
in extenso af te drukken al hetgeen omtrent het thans van kracht zijnde
Reglement in de Handelingen van en de Bijlagen bij de Synode van 1917
en van 1918 voorkomt.
Het eerste gedeelte van dit artikel zal dan ook niet anders zijn dan
een afdruk van deze uittreksels benevens een paar afdrukken van andere
stukken, die op de zaak betrekking hebben. Omdat de zaak van het archief
wezen in de Ned. Hervormde Kerk nu hiermede haar beslag heeft gekregen,
zal ik in het tweede gedeelte van dit artikel een overzicht geven van de
voorgeschiedenis en de geschiedenis der reglementeering van het archief
wezen in de Nederlandsche Hervormde Kerk, terwijl ik in een derde
gedeelte hoop aan te geven, in welke opzichten onder meer het tegen