232
voor de belangrijker dingen meestal het geval. Ook bijvoorbeeld voor het
vasthouden van volksgewoonten, kleederdrachten, dansen, feestvieringen
(denk aan de Arnhemsche feesten) en dergelijke.
Ons Filmarchief, wil ik maar zeggen, verzamelt graag zooveel mogelijk
wat het krijgen kan, neemt het zonder bezwaren, en met erkentelijkheid
vernamen wij, dat het gemeentebestuur van Kerkrade een film van een
Kerkradensche actualiteit aan ons besloot te schenken, opdat ook in de
toekomst van dit dorp zal worden gesproken. Maar, wanneer wij geld onzer
leden en subsidiën van regeering en gemeenten te besteden hebben, dan
hopen wij dat met omzichtigheid te gebruiken om datgene in de allereerste
plaats te verwerven, wat, naar het oordeel van historici, belangrijk is en
bewaard dient te worden voor het nageslacht. Wij hebben menigen vrien
delijken raad gehoord, waarvoor wij dankbaar zijnzoo wilde een inzender
in het Vaderland ons zelfs een filmcensor ter zijde stellen. Maar dat laatste
denkbeeld moeten wij toch afwijzen. Archivarissen en historici zijn des
kundigen op eigen terrein als zooveel anderen op het hunne. Laat elk
ons aanbrengen en opmerkzaam maken, maar wij meenen met eenig recht
het vertrouwen te mogen vragen voor onze keuze en beslissing.
Met steun en medewerking van allen kant, met subsidies van de
lichamen, die het belang inzien dezer documentatie, kan hier een mooi en
nuttig werk worden verricht, waarbij Nederland, dat op archiefgebied in
menig opzicht reeds een voorbeeld voor het buitenland is, ook hier een
voorbeeld geeft.
Reeds hebben wij, dank aan de medewerking van den Minister van
Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen, in het Algemeen Rijksarchief een
uitstekende bewaarplaats. Daar zullen de films zoo mogelijk negatieven
worden geborgen, elk zorgvuldig geregistreerd en voorzien van door
deskundigen samengestelde beschrijvingen en toelichtingen. „Zullen", want
al zijn reeds tal van films aangeboden, en al hebben wij daardoor een
groote keuze van zéér belangrijk materiaal, zoolang wij nog niet over
ruimer middelen beschikken, kunnen wij met ons werk niet beginnen.
Moge het spoedig mogelijk zijn het met kracht aan te vatten!
Huldiging Gonnet. Ten stadhuize zijn 23 April 1920 in
tegenwoordigheid van vele genoodigden aan de heeren Joh. de Breuk,
oud-wethouder, en C. J. Gonnet, archivaris, hun portretten aangeboden,
geschilderd door Willem Maris Jbzn. en Lizzy Ansingh. Deze portretten
zullen later een plaats krijgen in het antieke gebouw de Hoofdwacht aan
de Groote Markt, dat na restauratie zal dienen als gebouw van de ver-
eeniging Haarlem, aan welke oudheidkundige vereeniging de heeren De
Breuk en Gonnet als leiders groote diensten hebben bewezen.
Mr. P. van Tienhoven, op wiens initiatief het geschenk werd aange-
233
boden, huldigde de verdiensten dezer beide mannen. De portretten ont
hullend, zeide spreker, dat een van de vrienden een akrostikon op de
beide heeren had vervaardigd, aldus luidende:
„Dit is Gonnet, wiens fijne en zeer geleerde geest omvat en bergt tot
in zijn diepst verscholen hoeken, alwat geschreven staat in de historieboeken
der stad, wier groote archivist hij is geweest.
Dit is de magistraat De Breuk, een hart van goud, ook met een
kreuk; een helder hoofd, ook niet één deuk; een vriend, wiens trouw
nooit duldde een breuk, schoon toch hij noemde zich De Breuk".
Aan de portretten zijn ook toegevoegd oorkonden met de namen
der schenkers en waarvan spreker de tekst voorlas„Op den 23sten April
1920 hebben de hiernevens vermelden aan Cornelis Jacobus Gonnet a s
blijvende hulde aan zijn werkzaamheid van een halve eeuw als archivaris
in de hoofdstad van Kennemerland, alwaar hij door scherpzinnigheid en
geduldig onderzoek het oude Haarlem deed herleven, zijn portret aange
boden, geschilderd door mej. Lizzy Ansinoh. Moge daardoor de herin
nering aan dezen voortreffelijken historicus aan het nageslacht tot voorbeeld
strekken van bijzondere toewijding en nauwgezette studie. Rei publicae
bene meritus. Beschans hem niet met boeken en met blaeren, al wat in
boeken staat, is in dit hoofd gevaren (Vondel)".
„Op den 23sten April 1920 hebben de hiernevens vermelden aan
Johannes de Breuk als herinnering aan den vriendschappelijken omgang
en als blijvende hulde aan zijn werkzaamheid in de hoofdstad van Ken
nemerland, alwaar hij als wethouder langer dan een kwart eeuw een
stempel heeft gedrukt op de geschiedenis van Haarlem, zijn portret aan
geboden, geschilderd door Willem Maris Jbzn. Moge daardoor de hulde
aan dezen voortreffelijken magistraat aan het 'nageslacht tot voorbeeld
strekken van nauwgezette plichtsbetrachting en schrander beleid. Rei publicae
bene meritus. Hoe heeft hem onze stad ervaeren, wijs en simpel, een
hoofd vol kreuken, een geweten zonder rimpel".
De oorkonden, gecalligrafeerd door den heer Luytingh, zijn gebonden
in bruin lederen banden, vervaardigd door de firma Reinhard en Zonen
Op de voorzijde is aangebracht een zilveren stempel naar een oud zegel
van Haarlem, bewerkt door den heer Volt. In de randversiering van de
oorkonden zijn geteekend afbeeldingen van het stadhuis, vleeschhal, hoofd
wacht en museum.
De heeren De Breuk en Gonnet dankten voor de hun gebrachte hulde.
De heer Gonnet eindigde met een variant op Vondel's versje bij het
aanvaarden van zijn door Philips Koning geschilderd portret: „ik telde acht
en zeventig, toen Lizzy mij dus levendig te voorschijn bracht in het paneel
elk prijz' haar kostelijk penseel; die van kunst met oordeel spreekt, zegt
dat hier slechts de spraak ontbreekt". NRott. C. 25 April 1920.)