230
meerderde met 550 nummers, zoodat het geheele aantal werken thans 2588
bedraagt. Het aantal bezoekers der bibliotheek nam toe.
Van de publicaties der vereeniging verscheen behalve het vijfde deel
van het Economise h-H istorisch Jaarboek het eerste deel der
algemeene serie „Werken", De buitenlandse he handelspo
litiek van Nederland in de 19e eeuw, van prof. Posthumus,
deel I, dat de onderhandelingen met Engeland gedurende de jaren 18131827
behandelt. Het tweede deel, dat ter perse is, zal de negotiates behelzen,
die met Engeland over koloniaal-economische aangelegenheden zijn gehouden.
Het gereedmaken der uitgave van het geschrift van Joseph de la Vega,
Confusion de Confusiones (1688), heeft Dr. M. J. F. Smith
op zich genomen. De Spaansche tekst is geheel afgedrukt; de vertaling
is gedeeltelijk gereed. De overige publicaties betreffende de Nederlandsche
ceramiek en de Nederlandsche stoomvaart zijn nog in denzelfden staat van
voorbereiding als in het voorafgaande jaar.
(Alg. Handelsblad.)
Het Nederlandsch Centraal Filmarchief. 23 Maart te
half vijf werd vanwege het Nederlandsch Centraal Filmarchief in de
Residentiebioscoop aan de Kettingstraat te 's Qravenhage een demonstratie
van films gegeven, die belangrijk mogen worden geacht voor de geschie
denis van ons land en ons volk. Tal van autoriteiten waren- daartoe
genoodigd. Aanwezig waren o„a. de voorzitter van de Tweede Kamer
mr. D. Fock, de particuliere secretaris van H. M. de Koningin, baron Van
Geen, de minister van Financiën mr. S. de Vries, tal van leden van
Eerste en Tweede Kamer, onder wie de heer De Savornin Lohman, de
wethouders Drees, Albarda en De Wilde, en vele anderen. De voor
zitter van de vereeniging dr. H. E. van Gelder sprak een kort welkomst
woord tot de aanwezigen, waarin hij wees op het doel van het Filmarchief
n 1. het vastleggen van zekere belangrijke historische bijzonderheden om
het nageslacht door middel van de film, die meer dan eenige beschrijving
m staat is een juist beeld te geven van hetgeen zich in ons land op
zekere tijden afspeelde. Het archief stelt zich ten doel de in dat opzicht
geschikte films te verzamelen.
Vervolgens werden een vijftal fims afgedraaid. Men kreeg achtereen
te aanschouwen de huldiging van H. M. de Koningin in het Malieveld
op 18 November 1918, kijkjes van den grooten veenbrand in Drente,
kijkjes uit de glasindustrie te Leerdam, oefeningen van de Haagsche
brandweer en tot slot een beeld van de overstroomingen, die in vroeger
jaren en ook in dit jaar ons land teisterden. Alle films waren afkomstig
uit Die Haghe filmfabriek, directeur de heer Willy Mullens.
Ruim een week later vond de heer Van Gelder reden om het
231
volgende te plaatsen in het Alg. Handelsblad en de N. Rotterdamsche
Courant
De beschouwingen en opmerkingen in de verschillende bladen in verband
met de verleden week gehouden filmdemonstratie geven mij aanleiding om
de bedoelingen van het Centraal Filmarchief nog eens uiteen te zetten en
toe te lichten, daar men deze niet in allen deele schijnt begrepen te hebben.
Dat verkeerd begrip wordt geboren uit twee geheel verschillende opvattingen.
Aan den eenen kant staan enkel historici, die in de film een niet zóó
belangrijk document voor de kennis van het gebeuren van onzen tijd zien,
omdat zij de film niet goed kennen en hare tallooze mogelijkheden niet
kunnen overzien. Naast statistische gegevens en gedocumenteerde uiteen
zettingen is echter onzes inziens het bewegende beeld een document, dat
zijn groote waarde ontleent aan het feit, dat het even de levende werkelijkheid
in haar eigen kracht vertoont. Wij weten zéér wel, dat men de sociale
geschiedenis van onze dagen bestudeeren moet uit wat daarover en daaruit
in geschrift is gebracht, maar zal ons de toekomstige historicus niet dankbaar
zijn, wanneer wij door een film van het havenbedrijf, de glasblazerij,
den mijnarbeid of welk ander groot- of kleinbedrijf ook hem de levende
illustratie bieden, welke zijn voorstellingsvermogen een onmisbaren steun
geeft? Niet als wij maar zoo de film bewaren, doch wel als wij deze
beschrijven en van zorgvuldige aanteekeningen en technische toelichtingen
voorzien.
Aan den anderen kant wordt ons streven niet goed begrepen door velen
van hen, die wel de film kennen en die van wat zij kan bereiken eer te
veel dan te weinig verwachten. Zij hebben de beteekenis van de films
als historisch document in hun gedachten vooral verbonden aan het film
journaal en wat daarvoor wordt opgenomen, de actualiteit van den dag,
iets waartegenover historici meestal tamelijk onverschillig staan moeten, en
waarop zij voor hunne documentenkeuze altijd zéér critisch en voorzichtig
moeten reageeren. Ik meen daarmee vooral een zekere teleurstelling in
verband te moeten brengen, welke door de keuze van het programma
onzer demonstratie werd gewekt. Veel van de actualiteiten zullen in ons
Archief moeten bewaard blijven, zooals onze bibliotheken couranten en
weekbladen bewaren, doch zij zullen onder onze documenten niet zulk een
belangrijke plaats innemen als enkele onder hen, wier verband met de
historische ontwikkeling wat dieper ligt en wat verder strekt dan de
belangrijkheid van één dag. De intocht der vluchtelingen uit België, de
overstrooming van de Maas en dergelijke behooren wel tot die laatste
soort. Maar de gewone photographische afbeelding kan veel evengoed vast
leggen, en voor de actualiteiten soms zelfs beter, want rustiger, dan het
bewegende beeld. Dit laatste is echter onontbeerlijk, wanneer de beweging
zelve voor het begrip der gebeurtenis iets wezenlijks is, en dat is juist