218
de mindere toegankelijkheid er van gevoeld. Vele, zeer vele bronnen
wqrden weliswaar reeds uitgegeven, maar het groote aantal der publicatiën
had den onvermijdelijken schaduwkant van elke veelheid. Bovendien bevatten
zij veel, wat meer voor de economische geschiedenis van waarde was dan
voor de rechtshistorie. De oudere groote verzamelwerken liggen niet
binnen ieders onmiddellijk bereik. Het was dus eene goede gedachte van
de heeren De Blécourt en Japikse om „de gewichtigste staatsstukken van
algemeenen aard „in een handig bestek" voor „studeerenden in de Neder-
landsche geschiedenis en het oud-vaderlandsche recht" bijeen te brengen.
Het ook uiterlijk welverzorgde werk is inderdaad een handig boekhet is
niet te omvangrijk en toch wèl gevuld.
Eene bloemlezing is nu eenmaal het resultaat eener selectie, en als
elke selectie dus min of meer willekeurig; afgezien nog van de nood
zakelijke beperking, die de samensteller zich heeft te getroosten, laat ook
het doel, dat hij zich voor oogen stelde, te veel speelruimte om het allen
naar den zin te maken; jedem Recht tun ist gar schwer. Het komt mij
intusschen voor, dat het Klein Plakkaatboek, wat de keuze van de stukken
betreft, goede grepen bevat, vooral ten aanzien van de latere geschiedenis
van het oud-vaderlandsche recht. Men behoeft slechts de inhoudsopgave
te lezen, om te zien, dat de 50 opgenomen stukken alle belangrijk zijn
en voor opneming in aanmerking komen.
Van rechtshistorisch standpunt zoude ik echter de selectie wel ietwat
anders gewenscht hebben. Op zich zelf schijnt het mij niet afkeurens
waardig, dat verreweg de meeste stukken (47) van na 1500 dateeren. De
16de. en 17de.eeuwsche rechtsgeschiedenis is zeker voor een recht begrip
van het moderne recht van overwegend belang, hare beteekenis uit eigen
hoofde nog daargelatenook acht ik het oudere als zoodanig volstrekt niet
het bijzonderlijk interessante. Maar eene verhouding van 3 tot 47 is,
dunkt mij, voor de Middeleeuwsche bronnen wat al te ongunstig. Er
komt nog bij, dat het door de verzamelaars gevolgde stelsel de het oud-
vaderlandsche recht kenmerkende rechtsverscheidenheid en den oorsprong
en dus den aard dier verscheidenheid niet in het licht stelt. De oor
spronkelijke volksrechten hebben zich gedifferentieerd in het groote aantal
rechten van zeer verschillend karakter, die samen het oud-Nederlandsche
recht vormen. Van deze differentiatie had het Klein Plakkaatboek eene
afspiegeling kunnen zijn, door zijne systematiek en door opneming van
desnoods slechts éen dier verschillende rechten; zoo het boek er te om
vangrijk door zou zijn geworden, had de opneming door eene verwijzing
naar eene gemakkelijk bereikbare vindplaats vervangen kunnen worden.
Een voorbeeld van een graafschapsrecht, een baljuwschapsrecht, een stad
recht, een markerecht, een leenrecht, een hofrecht, zou m.i. de waarde
van het werk als handleiding bij de studie van de rechtsgeschiedenis ver-
219
hoogd hebben. In aansluiting aan deze systematiek zouden dan ook de
16de. en 17de-eeuwsche bronnen gekozen en gerangschikt hebben kunnen
worden. Tevens ware er dan gelegenheid geweest het politieke overwicht
van Holland in de rechtsbronnen iets minder drukkend te doen zijn.
In verhouding tot het weggelatene is de aan de kerkordeningen inge
ruimde plaats wel groot; de religie moge in de 17de-eeuwsche staats
rechtelijke geschiedenis nog zoo groote rol gespeeld hebben, dit is toch
geen voldoende reden het toenmalige kerkrecht ten koste van andere
soorten van recht in een heden ten dage uitgegeven rechtsbronnenver-
verzameling zoo zeer op den voorgrond te plaatsen.
Zooals uit de noten blijkt, hebben de samenstellers den tekst der
stukken veelal ontleend aan oudere gedrukte werken. Voor eene bronnen
verzameling ware het m.i. aanbevelenswaardig geweest de oorspronkelijke
stukken te doen afdrukken; de wetenschappelijke waarde van het werk
zou er door gewonnen hebben.
Van n. XXXI geldt het „quandoque dormitat"reeds eene vergelij
king met de door Magnin meegedeelde resolutie toont het aan Het is te
hopen, dat de hier gemaakte fout alsnog hersteld wordt; ze ontsiert het
overigens zoo verdienstelijke en bruikbare boek, welks deugden ook zonder
antithese ongetwijfeld de er aan toekomende waardeering zullen vinden.
HORA SICCAMA.
Literatuurkroniek.
Nieuwe Rotterdamsche Courant, 8 Maart 1920, 16 Maart 1920.
In de serie stukken, gewijd aan „Vrouwenstudie", bespreekt dr. E. M.
A. Timmer den werkkring van de gestudeerde vrouw in archief- en
bibliotheekwezen. Het artikel heeft dr. L. Lasonder aanleiding gegeven
tot het maken van eenige opmerkingen.
B ij dragen voor de geschiedenis van het bisdom van
Haarlem. Negen-en-dertigste deel, 2e aflevering, 1919. Wed. J. R. van
Rossum, Utrecht.
Deze aflevering bevat de voortzetting van het alphabetisch register
op de rekeningen van den vicaris-generaal van het bisdom Utrecht, samen
gesteld door den heer P. M. Grijpink. Het werk is thans tot Groothuizen
gevorderd.
Jaarboek voor de Nederlandsche Hervormde Kerk.
1920. Utrecht. G. J. A. Ruys.
De heer L. Lasonder wijdt een artikel aan de nagedachtenis van dr.
G. A. Hulsebos en aan diens werk ten behoeve van de kerkelijke archieven.