204
indiende. Dit week niet af van het rapport der commissie, waarvan Van
Wijn zelf deel had uitgemaakt.
Hij beval bovendien aan een klein bedrag beschikbaar te stellen om
daarvan twee copiïsten te betalen, die het oude schrift lezen konden en
die dan ten behoeve van de Tweede Klasse van het Instituut afschriften
zouden kunnen maken.
De Commissaris tot de zaken van het Middelbaar en Lager Onderwijs,
A. van den Ende, om advies gevraagd, berichtte den 17en November 1815,
„dat er werkelijk op de algemeene boekenlijst voor de lagere school
diverse boekjes gevonden worden, waarin enkele stukjes in oud schrift
voorkomen, en dat deze boekjes op zeer vele scholen in gebruik zijn,
zoodat het aanleeren van dit schrift op de lagere scholen niet zoo geheel'
verwaarloosd wordt, als door gemelde Klasse verondersteld wordt, terwijl
bovendien op onderscheiden scholen almede gebruikelijk is het lezen van
oude documenten, uit welke de kennis van het bedoeld oud schrift verder
wordt aangeleerd".
Over de wenschelijkheid het onderricht aan de hooge scholen te doen
geschieden, kon, als liggende buiten zijn competentie, geen oordeel
gegeven worden.
Nu er thans een archiefschool geopend is en de archiefwetenschap
zich in grootere waardeering mag verheugen lijkt mij de publicatie dezer
poging tot het aanleeren op de lagere school van een belangrijk onderdeel
dezer wetenschap niet onaardig.
D. S. VAN ZUIDEN.
Het gevaar van kerken als archiefbewaarplaatsen. De
ochtenbladen van 23 Maart 1920 bevatten het volgende bericht:
„Te Ridderkerk is gisteren de Protestantsche kerk met toren afgebrand.
De Rotterdamsche stoomspuit van den havendienst is hulp gaan verleenen.
De vermoedelijke oorzaak is dat gaswerkers daar werkzaam waren."
De voor enige tijd tot stand gekomen wettelike regeling van werk
zaamheden, waardoor kerken aan brandgevaar blootgesteld worden, is dus
in dit geval gebleken niet anders dan een papieren bescherming'te zijn.
Krachtiger maatregelen, waardoor de op vele plaatsen nog in de kerken
bewaarde archieven werkelik aan het gevaar van verbranding worden
onttrokken, zullen daarom nodig zijn. De Staat heeft hiertoe zeker de
plicht en ook het recht, want het zijn geen zuiver kerkelike archieven die
in de kerken worden bewaard. Men vindt daar vooreerst de archieven van
schout- en kerkmeesters (registers van handelingen, kerkerekeningen, graf
boeken enz.). Verder de oudste doop en trouwboeken, waarvan de jongere
in 1811, als vormende de oude Burgerlike Stand, naar de raadhuizen
worden overgebracht. De overige bescheiden, waarvan de kerkeraads-
205
handelingen de voornaamste zijn, vormen een belangrijke bron van ge
schiedenis en zijn uit een tijd dat Kerk en Staat niet gescheiden waren,
waaruit voortvloeit dat de laatste niet langer met onverschilligheid mag
aanzien, dat nu reeds tientallen van kerkelike archieven door brand te niet
zijn gegaan en andere aan dit gevaar tenauwernood (zoals een later bericht
vermeldde dat te Ridderkerk weer het geval was) zijn ontsnapt Voor
schriften voor brandvrije berging of overbrenging naar Rijksarchieven
mogen naar het mij voorkomt, niet uitblijven.
P. v. M.
Vermist. Bij de catalogiseering der oorkonden en geschriften,
berustend in het archief der Emanuelshuizen te Zwolle, is het Bestuur van
genoemde stichting tot de hoogst onaangename bevinding gekomen, dat
vermist wordt:
„Een pargamenten catern aan het klooster Zibekelo hebbende behoord,
hetwelk bevat een afschrift van brieven en overdragten van het jaar 1544
(tot) 1549".
Mocht iemand dienaangaande eenige inlichtingen kunnen verschaffen,
dan houdt bovengemeld Bestuur zich beleefd en dringend aanbevolen.
Namens het Bestuur der Emanuelshuizen te Zwolle,
B. TELLEGEN,
secretaris-penningmeester,
Kamperstraat 19, Zwolle.
De jaarstijl van Middelburg. Prof. Mr. R. Fruin Th.Azn.
heeft er indertijd in dit blad op gewezen, onder aanhaling van een voor
beeld uit een rekening van het barbiersgilde, dat al volgde de magistraat
van Middelburg in ieder geval sedert 1365 den hofstijl, niettemin de
burgerij het jaar met 1 Januari begon. Het is nu merkwaardig om te
zien, hoe zelfs een deel der stedelijke regeerders, die meer rechtsstreeks
uit het volk voortkwamen, ook ambtelijk aan dit gebruik vasthielden.
Tot 1421, gedurende welke periode de burgemeesters het financiëele
bewind voerden, werd de Paaschstijl gebruikt; aanwijzingen als: Vrijdag
op St. Marcusdag (25 April), die de oudstbewaarde stadsrekening al geeft,
stellen dit buiten allen twijfel. In dat jaar echter kwam in het stadsbestuur
een ingrijpende wijziging, die ook het gebruik van den jaarstijl heeft be-
invloed. In plaats van burgemeesters, werden voortaan kwartiermeesters
met de administratie der stedelijke geldmiddelen belast. Deze lieden, meer
rechtstreeks uit het volk voortkomende en niet, zooals de meer patricische
burgemeesters, voor de gebruiken der zich ontwikkelende stedelijke kanselarij
geporteerd, brachten verandering in den stijl; de eerste rekening, die omtrent
Nederl. Archievenblad XV, p. 90 vlg.