198 gelukkige voor het eerst reeds in het eerste ontwerp van het thans van kracht zijnde Reglement opgenomen bepaling zullen de stukken, zoo althans daartegen van rijkswege geen bezwaren bestaan (deze bepaald noodige restrictie is door de Synode bij de tweede lezing van het Regle ment in 1918 op voorstel van den Secretaris ds. Bakhuizen van den Brink nog ingevoegd) tijdelijk in bruikleen kunnen worden gegeven in het Rijks archief van de betrokken provincie. Behalve dat hiermede voor het eerst officieel het beginsel wordt uitgesproken, dat tijdelijke deponeering van kerkelijke archieven bij het Rijk in sommige gevallen mogelijk is en aan te bevelen men behoeft er alles, wat daaromtrent in vroegere jaren over en weer is geschreven, maar op na te lezen om te zien, hoe verdeeld op dat punt eertijds in kerkelijke kringen de gevoelens waren is deze bepaling ook in dit Reglement uitstekend op haar plaats, omdat, zooals we hiervóór zagen, de openbaarheid der kerkelijke archieven in dit zelfde reglement zoo ruim gemaakt is, zoodat in dat opzicht van rijkswege zeker geen bezwaar tegen tijdelijke deponeering zal behoeven gemaakt te worden. Ten slotte nog een enkel woord over de inventarisatie der archieven, een waarlijk ook zeer belangrijke zaak, waaromtrent echter in het Concept- Reglement van 1902 nog geen bindende bepaling voorkomt. Eerst in dat van 1904 wordt in artikel 6 bepaald voorgeschreven, dat de beheerders van alle kerkelijke archieven volledige inventarissen daarvan zullen opmaken, terwijl artikel 7 aan de Algemeene Synodale Commissie opdraagt uit al deze inventarissen een algemeenen inventaris samen te stellen, waarin zullen worden vermeld de stukken, in de verschillende kerkelijke archieven aan wezig, die geacht moeten worden van algemeen kerkelijk belang te zijn. In artikel 8 en artikel 9 van het Concept-Reglement van 1916 zijn deze bepalingen nog onveranderd overgenomen. Ook hier wil het mij voor komen dat de omschrijving in dezen in art. 9 van het tegenwoordige reglement veel gelukkiger is. Vooreerst is hier niet meer sprake van volledige inventarissen, maar eenvoudigweg van inventarissen. Het ware toch wel niet doenlijk aan de beheerders den eisch te stellen volledige inventarissen van hunne archieven op te maken. Daarentegen de eisch tot het maken van inventarissen, waarmede wel niet anders zullen bedoeld zijn dan globale inhoudsopgaven der archieven, kan gevoegelijk aan de beheerders worden gesteld Bovendien is, m. i. ook zeer juist, het voorschrift tot het zenden van afschriften dezer lijsten aan de hoogere besturen beperkt den raadpleger ter inzage ge^ StUkken a"een ter P'aatSe 6" °nder toezicht aan 199 tot het jaar 1816, het groote keerpunt in de geschiedenis van de organi satie der Ned. Hervormde Kerk, bij welk jaar, bij het maken van definitieve wetenschappelijke inventarissen van de archieven van alle bestuurscolleges in de Ned. Hervormde Kerk, ook steeds een scheiding zal moeten worden aangenomen. De eisch tot het opmaken uit de van de verschillende besturen ingekomen inhoudsopgaven hunner archieven van een algemeenen inventaris is in art. 9 van het tegenwoordige reglement behouden, echter met weglating van de restrictie, dat daarin alleen zullen worden opge nomen die stukken, die geacht moeten worden van algemeen kerkelijk belang te zijn Ook voor deze weglating is alles te zeggen. Vooreerst zal het steeds een zeer rekbaar begrip blijven, wat van algemeen kerkelijk belang is, maar vooral ook is de bijvoeging van het woord„kerkelijk" hier minder op haar plaats; immers de stukken uit de archieven onzer Vader- landsche Kerk, welker geschiedenis, vooral in den tijd van de Republiek, zoo nauw is verbonden met die van den Staat, zijn waarlijk van meer dan kerkelijk belang alleen, maar zijn veelal ook mede in de eerste plaats van belang voor onze nationale geschiedenis. Ook om die geschiedenis van het vele, dat in de archiefschatten van de Ned. Hervormde Kerk nog verborgen zit, steeds meer te doen profijt trekken, daarvoor zullen èn een goede bewaring èn een oordeelkundige inventariseering van de kerkelijke archieven- eerste vereischten zijn, en zoodoende zal de openbaarheid dier archieven, die in het thans geldende archiefreglement zoo gelukkig wordt uitgesproken, ook eerst ten volle tot werkelijkheid kunnen worden. L. LASONDER. BIJLAGE. Reglement op de kerkelijke archieven van 1919. Art. 1 Tot de kerkelijke archieven worden gerekend te behooren a. het archief der Synode, b. de archieven der Provinciale Kerkbesturen, c. de archieven der Classicale Besturen, d. de archieven der Kerkeraden, e. de archieven der Kerkvoogdijen, wanneer het beheer van de ker kelijke goederen en fondsen geheel of ten deele bij den Kerkeraad berust, de archieven der Diaconiën en der Kerkelijke Stichtingen onder bestuur of toezicht van den Kerkeraad, g. de archieven der Kerkelijke Hoogleeraren. De in alinea 1 genoemde besturen of personen zijn verantwoordelijk i+'-H Dergelijke ''is'en z'jn ook daarom alleen reeds gewenscht, omdat uitleening altijd in den zm van art. 7 van het Reglement, uit archieven, waarvan geen globafë inhoudsopgaven bestaan maar al te vaak, door het niet óp beho^k ontvang bewijs uitleenen der stukken, tot verlies dier stukken geleid heett. Ik wil er dus ook ,nvent!,0rk u "ff uPjeFen' dat men' bii het ,liet aanwezig zijn van een Vgl. Ontwerp-Reglement 1904, art. 1; Ontwerp-Reglement 1916, art. 1.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1920 | | pagina 29