96 zeer enkele personen en enkele toelichtingen. Wij zijn toch van oordeel, dat de over-talrijke opmerkingen van deze soort, die vroeger in onze oorkondenboeken opgenomen werden men denke aan werken als Bondam's Charterboek van Gelderland, waarin de toelichtingen vaak veel meer plaats beslaan dan de stukken zeiven het gebruik dezer werken meer bemoeilijken dan vergemakkelijken. Ze zijn ten slotte daarin ook misplaatst; want de bewerkers van oorkondenboeken zijn o. i. wel verplicht, den gebruikers zoo zuiver mogelijke teksten in handen te gevenmaar zij behoeven niet hun mèt die teksten ook de door hen ingestelde, alleen voor ingewijden verstaanbare onderzoekingen in den vorm van beknopte opstellen voor te leggen. Ook de rechtvaardiging van onzen twijfel aan de echtheid van sommige door ons opgenomen teksten hebben wij na eenige aarzeling besloten weg te laten; want zelfs in deze gevallen meenden wij de gebruikers meer te verplichten door hun de afleveringen van ons oorkondenboek geregeld en vrij spoedig te doen toekomen, dan door hun onze (toch in elk geval slechts voorloopige) diplomatische over wegingen voor te leggen, hetgeen telkens belangrijk oponthoud zou veroorzaken. Wij besloten alleen kortelijk te verwijzen naar de plaatsen, waar de gronden van dien twijfel door anderen ontwikkeld werden; speciale diplomatische onderzoekingen schenen ons meer te liggen op den weg van de gebruikers van ons oorkondenboek dan op den onzen. De commissie van geleerden, die ik mij voor deze onderneming heb toege voegd, heeft deze besluiten goedgekeurd; op dezen voet is dus het werk ondernomen. Maar gaandeweg is het ons gebleken, dat ook onderzoekingen die noodzakelijk waren, opmerkingen die wij bij het bestudeeren der oorkonden maakten, mededeelingen ook van prof. Oppermann (die zich vriendelijk bereid verklaard heeft, om onze teksten vóór den druk door te zien) ons nu en dan vanzelf aanleiding gaven, om aan de echtheid van enkele door ons uittegeven oorkonden te twijfelen. Wij konden dan dien twijfel niet, zooals noodig was, rechtvaardigen door verwijzing naar elders gedrukte toelichtingen. Ook bleek het eene enkele maal bepaald noodig, plaatsen van opgenomen oorkonden te verklaren of toe te lichten, waardoor ten slotte toch enkele malen de door ons niet gewenschte meer uitvoerige noten opgenomen zouden moeten worden. Wij hebben dus besloten ons aangenomen beginsel niet te veranderen, maar om in zulke gevallen de bedoelde korte rechtvaardiging of ver duidelijking, kort voor de verschijning van elke aflevering, buiten ons oorkondenboek elders te publiceeren. Zoo zou het voordeel verkregen worden, dat wij ook in deze gevallen volgens onze gewoonte in korte noten onder den tekst der oorkonden naar deze elders gepubliceerde toelichtingen zouden kunnen verwijzen; terwijl wij, bij opneming der 97 opstelletjes in het oorkondenboek zelf, aanleiding zouden hebben gegeven tot de klacht, dat bij het toelichten der oorkonden door ons ongelijkmatig gehandeld werd. Wij hebben ons dus gewend tot de redactie van het Archievenblad en haar vergunning verzocht om, onder het aan het hoofd dezes voorko mende opschrift, eene geregelde rubriek in haar tijdschrift te mogen openen, telkens wanneer eene aflevering van het oorkondenboek staat te verschijnen, waarin dan, waar noodig, naar deze rubriek zal verwezen worden. De redactie heeft ons die vergunning verleend, en wij hopen dus dit artikel geregeld door andere te doen volgen. De opgenomen bijdragen, door Dr. Bouman na overleg met mij opgesteld, zullen wel, naar het onderwerp mee brengt, verschillend van omvang, maar in geen geval zeer omvangrijk zijn. Ons doel is ook nu nog, niet breedvoerig te zijnde redactie kan voor deze rubriek ook niet gedurig vele bladzijden openstellen. Utrecht, December 1919. S. Muller Fz. No. 1. (695726.) De oorkonden voor en van bisschop Willibrord, waarvan de meeste handelen over bezittingen van het klooster te Echter- nach, zijn niet in het oorkondenboek opgenomen omdat ze betrekking hebben op het latere bisdom Utrecht. Zij schenen echter voor het oorkon denboek van belang, omdat zij de persoon van de eerste bisschop van Utrecht en zijn geschiedenis betreffen. No. 2. (697714.) Bisschop Willibrord schenkt aan het door hem bestuurde klooster te Echternach verschillende goederen en den molen te Irrel aan de Prüm, in de Bidgouw. Tegen de echtheid van dit stuk, een schenking van Willibrord bevat tend, is bezwaar gemaakt door Würth-Paquet (Publ. d. 1. Soc. du Grand- Duché de Luxembourg. XVI, blz. 8). Zijn bezwaar geldt de actum-regel, die luidt als volgt: „Actum anno regnante Pippino gloriosissimo Francorum principe XI." Hij legt daarbij nadruk op het woord regnante, dat „koning zijn" zal moeten beteekenen, en neemt dus aan dat met Pippijn bedoeld is Pippijn de jongste. Daar deze echter in 751 koning is geworden (dus na Willibrord's dood in 739), is de heele schenking door Willibrord onmogelijk en de oorkonde dus onecht. Wanneer wij echter denken aan Pippijn de middelste, en het „reg nante" niet zoo naar de letter opvatten al is het ook, gezegd van een „maior domus", wat bevreemdend dan kan deze bedenking niet zoo zwaar wegen. Het elfde jaar, waarin Pippijn 11 (voor wie de benoeming „princeps" gewoon is) de regeering leidde, zal zijn 697 of 698, want de slag bij Tertri had plaats in 687. Het is niet onwaarschijnlijk, dat het

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1920 | | pagina 5