90
Wetenschappen; van Onzen Minister van Binnenlandsche Zaken van 19
September 1919, no. 11040, afdeeling Binnenlandsch Bestuur; en van
Onzen Minister van Waterstaat van 2 October 1919, afdeeling Waterstaat A
Hebben goedgevonden en verstaan
te bepaLen als volgt:
Artikel 1.
Tot vernietiging van stukken, behoorende tot Rijksarchieven of tot
gedeelten van Rijksarchieven, welke nog niet in eene Rijksarchiefbewaar
plaats zijn overgebracht, mag niet worden overgegaan dan na ingewonnen
advies van den Rijksarchivaris in de provincie, in welke de archieven,
waarvan men stukken vernietigen wil, bewaard worden.
Voor zoover de provincie Zuidholland betreft, wordt het advies van
den Algemeenen Rijksarchivaris ingewonnen.
Tegen het advies van den Algemeenen Rijksarchivaris of van den
Rijksarchivaris in de provincie wordt, zoo het het archief van een der
Hooge Collegiën van Staat betreft, niet dan met Onze machtiging en
overigens niet dan met machtiging van het Hoofd van het Departement
van Algemeen Bestuur, waaronder het archief ressorteert, tot vernietiging
overgegaan.
Artikel 2.
Tot vernietiging van in eene Rijksarchiefbewaarplaats overgebrachte
archiefstukken of andere handschriften is de Algemeene Rijksarchivaris of
de Rijksarchivaris in de provincie alleen na verkregen machtiging van
Onzen Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen bevoegd.
Artikel 3.
Tot vernietiging van stukken, behoorende tot de provinciale archieven
of tot gedeelten er van, die nog niet in eene Rijksarchiefbewaarplaats zijn
overgebracht, mag alleen worden overgegaan, of als die stukken vermeld
worden op de door Onzen Minister van Binnenlandsche Zaken vast te
stellen lijst van voor vernietiging in aanmerking komende stukken, of met
machtiging van Onzen Minister van Binnenlandsche Zaken, den Rijksarchi
varis in de provincie en voor zoover de provincie Zuidholland betreft,
den Algemeenen Rijksarchivaris gehoord.
Artikel 4.
Tot vernietiging van stukken, behoorende tot de archieven eener
91
gemeente, onverschillig of zij al dan niet in de gemeentelijke archiefbe
waarplaats zijn overgebracht, of van andere in eene gemeentelijke archief
bewaarplaats overgebrachte handschriften, mag alleen worden overgegaan,
of als de stukken vermeld worden op de door onzen Minister van
Binnenlandsche Zaken vast te stellen lijst van voor vernietiging in aan
merking komende stukken, of met machtiging van Onzen Minister van
Binnenlandsche Zaken, den gemeentearchivaris of, zoo die ontbreekt, den
Rijksarchivaris in de provincie en voor zoover de provincie Zuidholland
betreft, den Algemeenen Rijksarchivaris gehoord.
Artikel 5.
Tot vernietiging van stukken, behoorende tot de archieven van een
waterschap, veenschap, veenpolder of onderdeel er van, onverschillig of
.zij al dan niet in de archiefbewaarplaats van het waterschap, het veenschap,
den veenpolder of het onderdeel er van zijn overgebracht, of van andere
in de archiefbewaarplaats van een waterschap, veenschap, veenpolder of
onderdeel er van overgebrachte handschriften mag alleen worden overge
gaan, of als de stukken vermeld worden op de door Onzen Minister van
Waterstaat vast te stellen lijst van voor vernietiging in aanmerking komende
stukken, of met machtiging van Onzen Minister van Waterstaat, den
archivaris van het waterschap, het veenschap, den veenpolder, of het
onderdeel er van, of, zoo die ontbreekt, den Rijksarchivaris in de provincie
en voor zoover de provincie Zuidholland betreft, den Algemeenen Rijks
archivaris gehoord.
Zoo een waterschap, veenschap, veenpolder, of onderdeel er van in
meer dan eene provincie is gelegen, wordt, zoo een archivaris van het
waterschap, het veenschap, den veenpolder of het onderdeel er van ont
breekt, de Rijksarchivaris in de provincie, in welke de archiefbewaarplaats
van het waterschap, het veenschap, den veenpolder of het onderdeel er
van gelegen is, gehoord. Is dat de provincie Zuidholland, dan wordt de
Algemeene Rijksarchivaris gehoord.
Artikel 6.
Ingeval tot vernietiging van archiefstukken wordt overgegaan, wordt
daarvan door den beheerder proces-verbaal opgemaakt, hetwelk bij de
archieven bewaard wordt.
Onze Ministers van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen, van
Binnenlandsche Zaken en van Waterstaat zijn, ieder voor zooveel hem
betreft, belast met de uitvoering van dit besluit, hetwelk in het Staatsblad