138 baarder Pa en Moe, bestond uit een stuk-of-eenige stellingen, waarvan sommige zich openbarend in hare zooveelste incarnatie, doctor in de rechts wetenschap kon worden. Een promovendus, jurist, die het eigenlijk be spottelijk vond aan zoo'n anderhalf dozijn stellingen het uiterlijk te geven van een boek, ried ik eens aan, het menu van zijn promotiemaaltijden er bij af te drukken; dat vulde en kwikte den rector misschien nog wat op, want er promoveerden elf lieden op dien dag, op stellingen natuurlijk. Het regeeringsvoorstel zou, wat den jurist betrof, hierin verbetering brengen: doctor werd alleen hij, die op een proefschrift promoveerdehet doctoraat werd een effectus civilis, en de titel meester was niet officieel, maar ook geen ursurpatie voor de jongelieden, voor de praktijk bestemd, die toch, wilden zij geen praktizijns schijnen, iets moesten hebben voor hun visite kaartje. Zoo waren die practici geholpen, de lieden met wetenschappelijken zin werden rustig doctor. Hoe is het voor de faculteiten der letteren en der wis- en natuurkunde ingericht (bij medicijnen en theologie is hierin voorzien) Thans blijft een doctorandus in een van die twee faculteiten steeds de man, „die nog doctor worden moet", en als hij niet opschiet met zijn dissertatie, bijna een ge schandvlekte. Men denke zich eens in in het leven van een leeraar, die uren lang voor de klas heeft gestaan en met den arm vol schriften ter correctie naar huis gaat, daar nog misschien voor huisvader moet spelen en dan tot diep in den nacht moet worstelen met wetenschappelijke pro blemen. „Waarom doet de man dat dan ook?" vraagt misschien een jurist; ja, omdat hij, ongepromoveerd, een on-klare kerel blijft, en omdat wij nu eenmaal niet allemaal juristen kunnen zijn. Thans, nu de verwachte oplossing niet is gekomen, nu is het noodig, dat ook voor de twee genoemde faculteiten het doctoraat worde tot een licentiaat, tot een niet officieele titel voor de practici, in den regel leeraren, zooals dit in Frankrijk het geval is. Wij gunnen den juristen en economen hun doctorschap op stellingen van harte, als wij maar een licentiaat kunnen verwerven. En dit nu wordt onvermijdelijk, want het promoveeren op een proefschrift gaat de financieele krachten van een leeraar te boven. Ik heb eenige jaren geleden men komt tot zulke praktijken slechts een moot van mijn boek als proefschrift gebruiktware ik op het gansche werk, dat een half jaar later verscheen, gepromoveerd, dan zou het was vóór den oorlog mij toen reeds die grap op een jaar traktement zijn komen te staan, wat nog niet zooveel behoeft te beduiden, want ik ben rijksarchiefambtenaar. Doch sprekend is het voorbeeld wel, geloof ik, vooral als men bedenkt, wat dat nü zou kosten. Is de beslissing van Woensdag 3 December eene onbillijkheid, een onrecht schept zij in het archiefwezen. Bij Kon. besl. van 2 September 1919, no. 551, zijn tot rijksarchivaris en tot archivaris van 21 met name 139 genoemde gemeenten alleen benoembaar ambtenaren van de eerste klasse tot die eerste klasse nu worden toegelaten zij, die den graad van doctor in de rechtswetenschap, de staatswetenschap, het hedendaagsch Romeinsch- Hollandsche recht of de Nederlandsche letteren verkregen hebben en die allen daarna nog een speciaal examen hebben af te leggen in vakken, waarvan een jurist slechts bij uitzondering weet, dat zij bestaan. Dus het verdedigen van een misschien overgeschoten kliekje stellingen opent den jurist den weg naar het rijksarchivariaat, maar voor den doctorandus in de Nederlandsche letteren, die sukkelen kan met zijn onderwerp (hoe kom je er soms aanmet zijn promotor, met zijn vrije uren, met de halfheid van de inlichtingen van een buitenlandsch archief enz enz., na een 6-jarige studie, waarbij vergeleken die van het recht een verpoozing is, is die weg afgesloten! Een jurist merkte mij zooeven op: „Maar waarom gaan a.s. archivarissen dan niet in de rechten studeeren?" Juist, praktisch gesproken, is thans dat vak aan juristen overgelaten, de litteratoren worden er tot een uitstervende volksstam, tot antiek. En dit toch 'is de bedoeling van het Kon. besluit niet geweest! Of het doctoraat worde ook in de beide genoemde faculteiten mogelijk gesteld na verdediging van stellingen. Eigenlijk achten we hier te lande den titel doctor daartoe te hoog. Tot nu toe liet een mr. in de rechten zich nooit doctor noemen dan op den dag van zijn promotie. Zou het nu met andere faculteiten anders worden? Laten wij niet-juristen dan in deze beslissing aanleiding vinden, om alvast in onzen titel, hem gietende in een ouden vorm, aan te duiden, dat wij zijn van de oude soort, dat onze promotie niet was op stellingen alleen. Dr. Joh. C. Breen. 20 November j.l. was het 25 jaar geleden, dat dr. Joh. C. Breen aan het oud archief der gemeente Amsterdam verbonden werd, eerst als volontair, sedert 1898 als commies, met den titel van adjunct-archivaris. In die jaren heeft dr. Breen zeer verdienstelijk werk, ten archieve gedaan. Het archief van de Weezenkamer en de globale inventarisatie der notarieele protocollen toonen dat o.a. aan. Ook heeft dr. Breen velen aan zich verplicht door zijn groote hulpvaardigheid, waar het betrof het publiek inlichtingen te verschaffen omtrent heden en verleden van zijn vaderstad Amsterdam: Tevens blijkt uit zijn proefschrift over de Nederlandsche historiën van P. C. Hooft, uit zijn uitgave der middel- eeuwsche rechtsbronnen van Amsterdam, uit talrijke bijdragen in onze wetenschappelijke publicaties en uit zijn in populairen trant geschreven artikelen over historische onderwerpen, dat hij er van overtuigd is, dat de archief ambtenaar ook tot plicht heeft de archief-bescheiden te gebruiken als studie-materiaal en de resultaten van die studie in geschriften te publiceeren.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1920 | | pagina 26