130
tember 1919 (Stbl. No. 551), aan dergelijke benoemingen een einde gemaakt.
De schrijver bespreekt nu vooreerst de indeeling in klassen, die voor
het wetenschappelijk personeel der Rijksarchieven wordt vastgesteld door
den genoemden algemeenen maatregel, en vervolgens de vereischten, waar
aan de candidaten voor de beide graden respectievelijk hebben te voldoen.
In dit verband komt de archiefschool ter sprake, die werd ingesteld bij
Koninklijk Besluit van 28 October 1919 (No. 30). De weg, die als de
meest praktische den studenten wordt aangewezen, is, dat men vraagt om
als volontair aan het Algemeen Rijksarchief toegelaten te worden, om daar
het vereischte stage-jaar door te maken en tevens de cursussen te volgen,
die voor het archief-examen voorbereiden. In verband met den kring van
lezers, tot welken het artikel zich wendt, wordt verder uitsluitend de
opleiding tot ambtenaar der eerste klasse in bijzonderheden nagegaan.
Hieraan knoopt prof. Fruin een overzicht vast van de vooruitzichten
der opgeleiden, en hij wijst er ten slotte op, dat de archiefschool ook aan
historici, die niet de archiefcarrière wenschen te volgen, de gelegenheid
biedt om onderricht te ontvangen in de geschiedkundige hulpwetenschappen,
die aan de universiteit minder op den voorgrond treden. Moge het, ook
voor leeken gemakkelijk te begrijpen, stuk bijdragen tot verhooging van
het nuttig effect der Archiefwet en tot den bloei der archiefschool!
Le Bibliographe moderne. Courrier international des
Archives et des Bibliothèques. Dix-neuvième année. Janvier
Juin 1918 1919. Paris. Auguste Picard. 1919.
De heer Jacques Soyer geeft in deze aflevering het eerste gedeelte
van een tekstuitgaaf der akten, uitgegaan van den Franschen Koning en
den Paus en bewaard in het archief van het departement van den Loiret.
Het plan omvat de publicatie van alle akten van die souvereinen tot ongeveer
het jaar 1300, en dit eerste gedeelte biedt nu de koninklijke brieven en
pauselijke bullen uit het archief van het prioraat van Sint Samson van
Orleans. Het zijn negentien stukken, meerendeels tot dusver onuitgegeven.
Het oudste dateert uit het jaar 1067, het jongste uit 1276. Uitvoerige
aanteekeningen verduidelijken den tekst, welke gevolgd wordt door een
index van eigennamen.
Van de hand des heeren Max Bruchet is een artikel over de ordening
der moderne stukken in het departementaal archief van het Noorden. De
herstelling der gemeentearchieven, die zeer geleden hebben door vier jaren
oorlog, zal voor de gemeenten in de frontlinie talrijke nasporingen in de
departementale bewaarplaatsen noodig maken. In het departement van het
Noorden is het mogelijk geweest, dit werk tijdens de Duitsche bezetting
voor te bereiden door het ordenen van bijna alle series van stukken uit
den Iateren tijd. De ordening moest noodzakelijk berusten op het minis-
131
terieel voorschrift van 24 April 1841, dat zich weder grondt op de
drievoudige werkzaamheid van den prefect als vertegenwoordiger van den
staat, als vertegenwoordiger van het departement en als voogd der ge
meenten en der instellingen van weldadigheid. In zijn eerstgenoemde
kwaliteit benoemt de prefect de ambtenaren, oefent hij de politie uit (serie M)
en heeft hij het toezicht op de diensten, alhangend van de verschillende
ministeries: Binnenlandsche Zaken (M en Y), Landbouw, Handel en
Nijverheid (M), Financiën (P en Q), Oorlog en Marine (R), Publieke
Werken (S), Onderwijs (T) en Eeredienst (V), Justitie (U). Als vertegen
woordiger van het departement is de prefect belast met de instructie der
zaken,' onderworpen aan den Algemeenen Raad en met de uitvoering der
genomen beslissingen (N). Tenslotte voedt de administratieve voogdij van
den prefect de serie der gemeenten (O) en die van de liefdadige instel
lingen (X). Aan het hoofd van de moderne serieën plaatst de ministe-
rieele beschikking als hoeksteen van het systeem de verzameling van
prefectorale besluiten (K). Elke serie is verdeeld in afdeelingen, die
zooveel mogelijk betrekking hebben op een welomschreven onderwerp.
Het Noorden, dat in 1914 een bevolking van twee millioen inwoners
telde, verdeeld over 668 gemeenten, en dat een twintigste der belastingen
van Frankrijk betaalde, waardoor het uit een fiscaal oogpunt aan het hoofd
van alle departementen stond, bezit uit den Iateren tijd een archief van
tallooze dossiers, waarvan de massa in overeenstemming is met de belang
rijkheid van het departement. Het artikel besluit met een aantal nadere
bijzonderheden over de ordening van die dossiers.
De aflevering bevat voorts een volledige Fransche vertaling van de
Nederlandsche Archiefwet 1918.
Der Europaische Friedenskongresz von Arras (1 435)
u. die Fried enspo 1 itik Papst Eugens IV. u. des Basler Kon-
zils, von Friedrich Schneider. Greiz 1919. Verlag Otto Henning A.-G.
Naarmate meer archieven voor het onderzoek toegankelijk worden,
vragen meer historische onderwerpen om een nieuwe behandeling, gegrond
op betrouwbare gegevens. Zoo heeft zich de schrijver van bovengenoemd
werk aangetrokken gevoeld tot een nieuwe bewerking der geschiedenis
van het vredescongres van Atrecht. De stof is vroeger het uitvoerigst
behandeld door G. du Fresne de Beaucourt in zijn werk over den
Franschen koning Karel VII; maar deze schrijver heeft niet voldoende
gebruik gemaakt van de bewaard gebleven stukken. Dr. Schneider
verdeelt zijn werk in vier hoofdstukken, waarvan het eerste als inleiding
dient. Het tweede bespreekt de voorbereidingen en het begin van het
congres, het mislukken van den vrede tusschen Bourgondië, Engeland en
Frankrijk, benevens het vertrek der Engelschen; het derde geeft de uitingen