128 Het is een sterk staaltje van de balkanisatie dezer gewesten, eene reactie op de al te straffe organisatie, waarmee men bedreigd was en die zulk een afschuw had gewekt. In het najaar van 1583 was Utrecht op weg om eene nauwe Unie aan te gaan met Holland en Zeeland, en de zaak zou haar beslag gekregen hebben zonder den moord van den Prins. In de resolutiën zien we het drietal werkzaam b.v. op 18 November 1583 (IV bi. 209, 210). Omtrent Overijsel leert de uitgave van Dr. Japikse, dat dit gewest in 1580 met Z. Exc. en de gedeputeerden van de Nadere Unie een verbond heeft aangegaan te Kampen (bl. 29). De oorlog in het Noorden, een gevolg van het verraad van Rennen berg, komt hier zeer weinig uit. Dit is te wijten aan de vorming van een eigen bestuur aan de overzijde der Maas. Duidelijk blijkt uit de resolutiën, dat dit bestuur zijn aanzijn dankt aan het verlangen van Gelderland, Utrecht en Overijsel, niet aan dat van Holland en Zeeland, die er minder behoefte aan hadden. Noord en Zuid gingen meer en meer hun eigen gang. Toen Steenwijk benauwd werd, vroeg het Noorden hulp aan de Staten-Generaal, die een omslag deden over de Noordelijke gewesten. Een paar jaren later, toen het Zuiden in de klem geraakte, trok het Noorden zich daarvan niets aan, „off dat zy in de Unie ende onderling verbont van de landen niet en waeren begrepen" (IV bl. 306). De geschiedenis van Noord-Nederland, wederom een wijdere sfeer dan Holland, Holland-Zeeland, Holland-Zeeland-Utrecht, zou in eene uitgave naast die van Dr. Japikse gedocumenteerd moeten worden. Dit heb ik al vroeger gewenscht. Maar ik weet niet, of wij daarmede en met deze uitgave op den rechten weg zijn om de fondamenten van onzen staat bloot te leggen. Ook toen zijn vele papieren als vodjes behandeld, en de wer kelijke geschiedenis wordt daaruit maar ten deele gekend. Oudere ge schiedschrijvers beschreven vooral den voortgang der Reformatie, inder daad eene goede methode. Maar er is nog meer te doen. In het Rijksarchief in Zeeland zijn drie documenten van 23 Januari 1578, een bestelbrief voor het krijgsvolk, eene ordonnantie op de krijgstucht en eene instructie voor de commissarissen van de monstering, welke zijn uitgegaan van den Prins en de Staten van Brabant, Holland, Zeeland, Westfriesland en Utrecht. Het slot van elk stuk zegt, dat het gedaan is onder de eigen hand en secreet zegel van Zijne Exc. en de Staten voornoemd, binnen Brussel; de handteekening en het zegel van den Prins zijn in elk geval aanwezig, dat van de Staten niet. Moet men aannemen, dat de Prins en de gedeputeerden uit de genoemde gewesten deze zaken geregeld hebben, onder nadere goedkeuring van de Provinciale Staten? Zeeland heeft ze 10 April 1578 gegeven; van de andere gewesten is het mij niet bekend. We hebben hier stukken betreffende het leger, dat onder de driekleur vocht, aan welks instandhouding de gewesten, over welke de Prins onder den 129 eenen of anderen titel gebood, medewerkten. Men zou eene lijn kunnen volgen, wanneer men naging, welk gebied door dit leger bezet gehouden werddat gebied is ons vaderland in wording. Wat men ook zou kunnen doen, is bestudeeren, hoe dit leger betaald is. Wie het beloofden te doen, zeggen de resolutiën van de Staten-Generaal en die van de Nadere Unie ten deelemaar dit wil niet zeggen, dat zij het altoos gedaan hebben. Dr. Japikse betreedt meermalen het terrein, dat ik ter verkenning aanwijs, b.v. in de tweede noot op bl. 410 van het derde deel. Er was in het najaar van 1582 eene deputatie van den Landraad beoosten Maze te Ant werpen, die het onderwerp van de regeling der belastingen tusschen de beide landraden aan de orde stelde. Dr. Japikse zegt, dat de resolutiën over deze zaak geheel zwijgen, maar hij heeft wel stukken gezien, die er betrekking op hebben, die echter buiten zijn werkplan vallen. Het onder werp is moeilijk, en misschien zijn de bronnen grootendeels verdwenen, maar Reinier Cant, Karel Roorda, Nicolaas Willem Simonsz. van Cromstryen en anderen, bene meriti de patria, hebben wel verdiend dat men hun arbeid meer aandacht gunne. De laatst vermelde naam geeft mij nog tot eene opmerking aanleiding. Toen de beide landraden opgericht werden, hebben de Zeeuwen Valcke naar het Noorden gezonden en Cromstryen naar het Zuidendoch op per soonlijk verlangen van den Prins hebben deze hunne plaatsen geruild Notulen van Zeeland, 18 September 1581. Dr. Japikse zet Cromstryen op de lijst van leden van den Landraad naast Z. Exc., sedert September 1582; maar ik heb grond om te betwijfelen dat hij gegaan is. Valcke, die door Vaillant vervangen heet te zijn, is echter nog lang in het Zuiden werkzaam geweest, zij het dan onder den titel van lid der Staten-Generaal. Ten slotte veroorloof ik mij te wijzen op de resolutiën van 7 Maart, 1 November 1581, 17 Januari 1583, die het gebruik van de Nederlandsche taal in officieele stukken voorschrijven. Deze zijn van Groot-Nederlandsch belang, gelijk deze uitgave. K. HEERINGA. Literatuurkroniek. Minerva. Algemeen Nederlandsch studentenblad. 46st jaargang No. 11 (4 December 1919). N. V. Leidsch Dagblad. Leiden. Prof. Mr. R. Fruin heeft de goede gedachte gehad, de opleiding tot wetenschappelijk archiefambtenaar in het studentenorgaan te behandelen. Nog kort geleden besloot het bestuur van een der groote gemeenten in ons land een wiskundige te belasten met het beheer van haar archief. De Archiefwet 1918 (Stbl. No. 378), ingevoerd 16 September 1919, heeft, met den daarop steunenden algemeenen maatregel van bestuur van 2 Sep-

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1920 | | pagina 21