126
der Staten van Zeeland 1580 1582, bl. 685—689. Zij geeft een over
zicht van de geschiedenis dezer zaak en bevat o.a., na vermelding van
den inhoud van art. 13 van het tractaat van Bordeaux, deze opmerking:
„Waermede de vryheyt van de voorscr. landen grootelijcx es gestijft,
nyettegenstaende die gedeputeerde van Zeelant geauthoriseert waeren ge
weest, om beneffens andren absolutelick te .1 acteren tot aeneminge van zijn
Hoocheyt". Dat dit laatste het geval was geweest, is uit de Notulen toch
niet zoo erg duidelijk op te maken; wel schemert het door in het boven
aangehaalde uit de Notulen van de Raden van Augustus 1580. Men mag
dus niet zeggen, dat Holland en Zeeland afkeerig geweest zijn om Anjou
als souverein aan te nemen, maar late dit gelden van Holland alleen. Wat
Zeeland gewild had, zal men het best kunnen opmaken uit het advies van
Goes van 25 Februari 1580 Notulen bl. 132 dat van belang is
omdat Goes toen de invloedrijkste mannen bezat en omdat het advies ge
geven is voordat de „secrete zaak" een aanvang nam. Van een „absolute"
aanneming van Anjou is toch geen sprake geweest. Wel begrijpt men nu,
hoe de eenige Noord-Nederlander, die deel uitmaakte van het gezantschap,
dat in 1580 met Anjou ging onderhandelen, een Zeeuw is geweest.
De Staten zijn den 19den September bijeengekomen en hebben den
20sten eene resolutie genomen, die aangeteekend is in een secreet boek,
dat verloren gegaan is. Kluit heeft ze echter gevonden zie t. a. p. bl.
443. Zij was niet overeenkomstig de bedoelingen van de Hollanders, noch
van den Prins, die de grafelijke waardigheid 14 Augustus te voren had
aanvaard bij eene akte, die wij kennen door Bor, XV 200 d. De naam
van Zeeland was hier gebruikt zonder machtiging van de Staten van dit
gewest. Wat deze met de opdracht van het graafschap in eigendom aan
zijne V. G. en zijne erven bedoelden, is niet helder en wordt het niet
door het vervolg der geschiedenis. De Notulen van Gecommitteerde Raden
houden in
4 December 1582. „Is ontfangen scryvens van zyne Excellencie van
den 2en deser, versoeckende dat alhier geen bescryvinge alsnoch gedaen
en wordde van den Staten op de zaecke den Raede bekendt, totdat zyne
Excellencie den Rade sal veradverterèn van de resolutie van Hollandt
dyenangaende, versekerende dat die van Hollandt angaende die justicie
nyet nyeuws voorgewendt en hebben in prejudicie van die van Zeelandt.
Is goetgevonden die voorscr. missive alsnoch nyet te beantwoorden".
Wat in Holland voorgevallen was, zegt Kluit bl. 297. De Zeeuwen
moesten daarvan op de hoogte gebracht worden. De Notulen der Raden
zeggen
31 December 1582. „Die raetsheer van syne Excellencie Bruynincx,
naer presentacie van brieven van credentie van zyne Excellencie van den
27en deser op hem gegeven, heeft den Raede openinghe gedaen van den
127
last hem by syne voorscr. Excellencie gegeven, nopende de voorderynghe
van de conduite van de hooghe overicheyt binnen Hollandt ende Zeelandt,
hebbende naer behoorlicke raporte overgegeven authenticque copiën van
de stucken daertoe dienende mette instructie ten dyen fyne by zyne voorscr.
Excellencie hem gegeven. Is die voorscr. Bruynincx versocht sijn versoeck
te willen vervatten by ghescrifte, om tselve die Staten alhier voor te houden."
1 Januari 1583. „Die raedtsheer Bruynincx heeft by gescrifte over
gegeven sijn vertoogh, op gisteren in den Raede ghedaen op de conduicte
van de hooghe overicheyt, versoeckende ierstsdaechs tot voorderynge van
de saecke bescryvinghe van de Staten daerop gedaen te wordden, dwelck
by den Raede hem is angeseyt te doen. Ende dyen angesien is belast te
maecken copie van tvoorscr. scriftelick vertoogh voor elck van den Staten".
De propositie van Bruynincx is nu afgedrukt in de Notulen 1583
1586, bl. 6 vg. Het standpunt, dat de Zeeuwen innamen, blijkt uit de
stukken aldaar bl. 19, 70, 84, 91. Zij wilden den Prins verheffen tot graaf
van Zeeland als een afzonderlijk landje, niet onder Holland begrepen.
Voorts hadden enkele steden bijzondere zwarigheden. Holland heeft pressie
willen uitoefenen zie Res. Holl. 28 Juni 1583 en de Prins heeft de
Zeeuwen op het gevaar van Vlaamsche zijde gewezen, om hen tot nauwere
aansluiting bij Holland te bewegen Notulen Zeeland bl. 206. Het toe
nemende oorlogsgevaar deed Zeeland en Utrecht in het najaar in eene
nauwere vereeniging met het voornaamste gewest berusten, en toen dit
zeker was, meenden de Hollanders het in allen vorm gezegelde renversaal
aan den vorst te mogen overhandigen, op 7 December. Aan de voorstel
ling, die Kluit van de voorafgaande en volgende geschiedenis gegeven
heeft, heb ik niets toe te voegen.
Van dit geheele proces bevatten de Resolutiën der Staten-Generaal
niets dan een korte aanteekening op 12 Mei 1583 (IV bl. 326).
Was „Holland en Zeeland" eene vermeerdering van Holland, eene
schepping van iets wijderen omvang was Holland met Zeeland en Utrecht.
Deze drie gewesten hadden denzelfden stadhoudermaar Utrecht hield soms
besprekingen met Gelderland en Overijsel, waarvan Prof. Muller een en
ander gevonden heeft, dat hij in zijne Geschiedenis van de Nader Geüni
eerde Provinciën gebruikt heeft. De omstandigheden dreven Utrecht in de
jaren 15801584 meer naar de Hollandsche zijde. 27 Mei 1581 verklaarde
het niet anders onder den Landraad te willen staan dan Holland en Zee
land, overmits het onder hetzelfde gouvernement was onder Zijne Excellentie
krachtens de Pacificatie van Gent. Uit het voorjaar van 1583 heeft Dr.
Japikse een merkwaardigen brief aan die van Utrecht medegedeeld (IV bl.
49), waaruit men ziet, hoe destijds uit Gelderland komende ruiters terug
gejaagd werden; de Staten-Generaal merken op: „U.E. schynen metten
Staten van Hollant een particulier verbont te hebben tegen de Gelderschen",