verder. Eigenaardig is daarom het ouderwetsche systeem van ontvang bewijzen bij het uitleenen van stukkenhij wil er zelfs een register ter teekening voor ontwerpen. Met een in duplo geteekend ontvangbewijs is echter de geheele con trole zoo goed als maar eenigszins mogelijkhet eene (dat, wat op de plaats van het stuk wordt gelegd) kan worden teruggegeven, het andere wordt in het hokje van den ambtenaar gelegd en na teruggave met soort gelijke tot een registertje ingebonden. Het is natuurlijk niet mogelijk, om alle door den heer Lakeman ge geven voorschriften hier te vermeldenmen kan ze in het boek zelf lezen. Alleen een paar opmerkingen: let de heer Lakeman wel op den eisch tot alle stukken licht en lucht te laten binnendringen? Hij sluit een dossier dat „af" is in een couvert en wil akten in originali in kluis of brandkast bewaard zien. Op bz. 28 dit tot slot van het „praktijksysteem" staat een eigenaardige drukfoutde zetter laat de archiefwet er bijzonderen nadruk op leggen, dat het beheer van het „nieuw" archief worde opgedragen aan een archivaris: de schrijver bedoelt natuurlijk het „oud" archief! Wij komen nu tot den „index". Er staan voor den recensent ten dezen twee wegen opente zeggen, dat het geheel goed of verkeerd is, of het systeem systeem laten en enkele ongerechtigheden opsommen. Het is misschien een eigenaardige uiting te zeggen, dat de al of niet juistheid van een systeem in de praktijk moet blijken, doch in werkelijkheid is dat zoo. Eén op merking moet mij echter uit de penhet opbergen krachtens een zaken- index eischt het scherp onderbrengen der stukkenfeitelijk mag geen enkel dossier op twee kaarten vermeld worden, onder twee onderdeden geclas sificeerd staan, maar dit is vrijwel onmogelijk. Het klassiek geworden voorbeeld van een trambrug bewijst het: behoort deze tot den tramweg of tot de bruggen? En verder, de heer Lakeman wil, dat zijn systeem vrijwel klaar is voor alle gemeentenhij verklaart wel, dat hij er niet op tegen heeft, dat in de eene secretarie dit, in de andere dat wordt gewij zigd, maar dat zal men wel cum grano salis moeten opvatten. Wil toch een stelsel universeel zijn, dan moet het zelfs niet in onderdeden ver schillen, tenzij bij hooge noodzakelijkheid. Ik wil met een enkel woord aangeven, wat ik bedoel. Het nummer A, 8.8 vermeldt het onderwerp der staatsbemoeiing met betrekking tot de algemeene volksontwikkeling en als onderverdeeling 1 Archiefwezen, 2 Bibliotheken, 3 Auteursrecht. Op die geheele rubriek A, 8.8 zal ik nog eens terugkomen, maar ik haal er op dit oogenblik no. 2, Bibliotheken uit en stel, dat niet de gemeente zelf, doch een vereeniging met subsidie der gemeente exploiteert: is de regeling dan hier op zijn 121 plaats, of moet het onder C 2.17.1.1.7 subsidies1)? De schrijver vermeldt bij deze onder-rubriek nu wel, dat de subsidies alleen met name te noemen zijn, wanneer zij niet behooren tot een der voren genoemde behandelde onderwerpenmaar ik betwijfel of dit voor een goed overzicht der sub sidies (een zéér belangrijke zaak!) gewenscht is. En dan schijnt het niet praktisch alle stukken voor de subsidie voor een zwembad b.v. onder C, 2.10.7 onder te brengen, die voor een bibliotheek (openbare leeszaal) onder A, 8.8.2. Nog sterker geldt het, wanneer het de personeele belasting betreft. De schrijver brengt alles onder de staatszorg met betrekking tot 's Rijks financiën maar het komt mij voor, dat de wijze, waarop de gemeente met de personeele belasting in aanraking komt, dit niet geheel en al wettigt. Zeer zeker, wanneer de Burgemeester een kohier ter afkondiging ontvangt, verricht hij een daad in verband met die staatszorgdoch wanneer de gemeente het verkrijgt ter raadpleging voor zijn eigen belastingkohieren, wordt het reeds andersen zeer zeker is het geheel stadzaak geworden, wanneer de gemeente opcenten op het personeel gaat heffen, en dus op de begrooting de opcenten onder de inkomsten, de daaraan verbonden perceptie-procenten onder de uitgaven voorkomen. Niet anders is het met de H. B. S. Bij een rijks-H. B. S. gaat de bemoeiing niet verder dan het verhuren (gratis afstaan) van het gebouw; bij een gemeentelijke is de staatsbemoeiing ten opzichte van het toezicht en'van de subsidie streng te onderscheiden, hoezeer zij in de praktijk ook ineenvloeien. De heer Lakeman moet nu niet denken, dat zijn systeem zoo slecht is: het opgenoemde is voor mij een zeer sterk argument, om in tegenstelling met onze registratuur-commissie de opberging der dossiers chronologisch volgens het ontstaan te doen geschieden of desnoods (wat later meer werk verschaft) volgens den tijd van „af zijn", van definitieve opberging. Maar toevallig is zijn hieronder genoemde onderafdeeling A, 8.8 m.i het meest foutief van alles. Omdat nu eenmaal het rijk zich met het Oud-archief is gaan be moeien, zet hij alles met betrekking tot archiefwezen (en bibliotheken) maar onder staatszorgEn is er nu één meer interne zaak mogelijk dan juist het archief? Zijn de inkomsten ervan (evenals die der bibliotheken) niet geheel en al voor de gemeente? Steunen hare rechten niet op die papieren? Waarom dan het toezicht, dat de staat op de archieven evenals op de finantiën gaat uitoefenen, naar voren geschoven en deze twee in stellingen niet onder C gebracht, terwijl b.v. wel de bank van leening en de geheele Pandhuiswet onder C, 2.14.1 ressorteeren? En zou de heer Lakeman mij willen mededeelen, hoe het Rijk zich met bibliotheken En is het een universiteits-bibliotheek, dan valt zij onder A, 8.7,1.4! 120

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1920 | | pagina 17