8 ook niet geheel volgens onze wenschente Alkmaar is de zaak, zoover ik vernomen heb, nog niet beslist. Te Arnhem is voor het oude gemeente-archief, dat reeds sedert jaren in het rijksarchief geborgen was, eene nieuwe regeling getroffenook het nieuwe archief tot 1859 zal thans overgenomen worden, maar op andere voorwaarden dan met het oude archief hef geval was. Het ideaal moet, dunkt mij, bij zulke regelingen zijn, dat eene groote stad, eene hoofdstad, haar eigen archief beheert en haar personeel goed bezoldigt het schijnt mij beneden hare waardigheid, dat zij hiertoe de hulp van de regeering inroept. Hier is eene andere oplossing beproefdterwijl onze ambtgenoot vroeger tevens gemeente-archivaris was, zal de gemeente Arnhem voortaan jaarlijks eene som van f 1500 betalen, waartegen door het rijk een hulpambtenaar tot ordening van het archief zal worden aan gesteld. Eene overeenkomst, die redelijk moet heeten. Dat echter de vroegere regeling, die voor mijzelven levenslang gelukkig gewerkt heeft, terwijl zij, naar ik meen, ook bevredigende resultaten geleverd heeft, aangenamer zou geweest zijn, spreekt van zelf. Ernstiger, veel ernstiger en ook noodlottiger is echter, wat te Nij megen is voorgevallenik kan niet anders, dan het volkomen onbegrijpe lijk noemen. Wij allen kennen de toewijding, waarmede onze verdienste lijke ambtgenoot Van Schevichaven in de langejaren, dat hij aan het Nijmeegsche archief verbonden is geweest, in de inrichting, die hem zoo dierbaar was, heeft gewerkt. De remuneratie, waardoor de gemeente hem hare dankbaarheid toonde, was niet zeer schitterend. Maar thans, nu de verdienstelijke man overleden is, heeft het college van Burgemeester en Wethouders zich dadelijk beijverd, om de positie van zijn opvolger aangenamer te maken. En ook de leden van den gemeenteraad hebben gewedijverd in vriendelijke belangstelling en in zeldzame offervaardigheid: er zijn zelfs stemmen opgegaan, om het traktement nog meer te verhoogen. Toen de regeling klaar was, hebben Burgemeester en Wethouders sollici tanten opgeroepen en een alphabetisch gerangschikt drietal aan den raad aangeboden. Tot zoover ging alles goed. Maar toen is er iets wonderlijks, iets verbazends geschied. Op het drietal stond onze Schiedamsche ambtgenoot, die zich onderscheiden heeft door de samenstelling van een voortreffelijken inventaris van de rechterlijke archieven zijner gemeente. De verdiensten van dezen ambtenaar waren aan het gemeentebestuur niet verborgen ge bleven; want de Algemeene rijksarchivaris zelf had hem aan de heeren, op hun eigen verzoek om inlichting, warm aanbevolen. Verder stond op het drietal een persoon, die mij onbekend is. En eindelijk ook een leeraar in de wiskunde, die het voorrecht had de zoon te zijn van een der wethouders. Kan nu werkelijk de gemeenteraad, die zich zoo belang- 9 stellend getoond had, gemeend hebben, dat de kennis der wiskunde voor een archivaris nuttig of noodig is? zouden de vertegenwoordigers van eene stad van beteekenis zooals Nijmegen inderdaad niet de geringste notie hebben gehad van den aard en de bedoeling van dezen niet onbelangrijken tak van den stedelijken dienst? Het is niet te gelooven. Men beweert, dat de wiskundige zelf, die wel zal gevoeld hebben, hoe zwak zijne zaak moest staan bij een waarlijk belanghebbend gemeentebestuur, zich ook heeft laten aanbevelen om zijne ervaring in het doen van opgravingen. Kan dit dan de houding van den raad beïnvloed hebben kunnen de vroede vaderen zich door dit ridicule getuigschrift hebben laten bepraten? kunnen zij gemeend hebben, dat de jonge man nog wel eenige oude archieven zou opdelven? Alweder, het is ongeloofelijk. Maar hoe is dan de inge nomenheid met dezen sollicitant te verklaren? Ik kan het niet zeggen; maar zeker is, dat de wiskundige, wiens specialiteit is het doen van op gravingen, door den raad benoemd is en met het verhoogde traktement is gaan strijken. Zoo heeft de raad voor veel geld der gemeente een nieuw instrument aangeschaften hij heeft dit toen gesteld in handen, die het niet zullen weten te hanteerenEn met deze onnoozele vondst waren de heeren zelfs zoo bijzonder ingenomen, dat zij het traktement van hun protégé dadelijk ongevraagd nogmaals verhoogd hebbenBegrijpe dit alles wie kan. Het is mogelijk, dat het dagelijksch bestuur over dezen wonderlijken uitslag voldaan is geweest. Maar wij, wij zijn niet voldaan en wij mogen niet voldaan zijn. Want wij meenen, dat de belangen van het importante Nijmeegsche archief niet behoorlijk behartigd zijn; wij betreuren, dat het gemeentebestuur, op zijn verzoek door de beste autoriteit behoorlijk voor gelicht, toch door ongehoorde zorgeloosheid en zeldzaam onverstand de toekomst van zijn historisch zoo gewichtig archief voor lange jaren heeft bedorven door de aanstelling van een onbevoegde, die allicht nog de letters van het oude schrift zal moeten aanleeren en dus zijne verhoogde bezoldiging kwalijk zal kunnen verdienen. Het is om te vertwijfelen aan de toekomst van ons ambt, waarvoor wij ons nu sedert meer dan eene kwarteeuw moeite hebben gegeven Gelukkig zijn er althans elders in ons vaderland betere voorteekenen voor de toekomst. Ten vorigen jare kon ik U herinneren, dat de Synode een waarlijk zeer vrijgevig reglement op het beheer der kerkelijke archieven had vastgesteld, dat onze verwachtingen overtrof. Thans kan ik U mede- deelen, dat men een tweeden stap in de goede richting heeft gedaan. Onze ambtgenoot Dr. Lasonder is door de Synode voor één jaar aan gewezen, om zich te belasten met het beheer der kerkelijke archieven; de regeering heeft deze gelukkige oplossing mogelijk gemaakt door eene vrijgevige regeling. Alle reden om ons te verblijden en om hen, die deze

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1919 | | pagina 9