78
Ik veroorloof mij een enkele kantteekening bij de wijze, waarop
Dr. Heeringa het laatste deel zijner taak volbracht heeft. Terwijl in deel III
het Collegiaalboek in extenso werd megegedeeld, is in dee! IV uit een
volgend register alleen genomen, wat als Staten-resolutiën (door de bij
voeging St.) is gewaarmerkt. De consequentie had echter m.i. geëischt deze
methode dan ook reeds in deel III toe te passen, althans zoodra deze
waarmerking begint (d.w.z. in December 1579). Maar veel beter zou ik het
geacht hebben, indien dit Collegiaal-boek, zoolang er èn Staten-resolutiëi
èn resolutiën van Gecommitteerde Raden in voorkomen, dus blijkbaar tot
26 Februari 1580, in zijn geheel waren uitgegeven. Het Boek van Resolutiën
wordt niet verder gedrukt dan tot in Maart 1580, dus tot waar het aan
sluiting vindt bij het register der Staten-besognes. Ook dit betreur ik.
Nu dit boek, dat in werkelijkheid een depeschenboek is en waarin tot het
einde toe zoowel Staten- als Raden-acten voorkomen, eenmaal ten deele
opgenomen werd, had ik het beter gevonden het in zijn geheel mede te
deelen. Dr. Heeringa's methode laat zich wel verdedigen. Hij redeneert
aldus: ik heb alleen met Staten-resolutiën te maken en die vind ik in het
z.g.n. Boek van Resolutiën niet. Maar dan had de consequentie geëischt,
dit depeschenboek geheel weg te laten.
Beschouwen we nu de wijze van registreeren in de Zeeuwsche griffie
nog even, dan zien wij, dat Staten en Gecommitteerde Raden er van April
1580 af elk hun eigen register van resolutiën op nahouden. De laatsten
hebben bovendien van Januari 1581 af hun eigen akten- en missiven-boek
(ik vestig er de aandacht van belanghebbenden op, dat dit een zeer
belangrijke collectie is). De eersten registreeren in 1580 hunne actes ten
deele bij de resolutiën, ten deele nog in het z.g.n. boek van resolutiën,
dat einde 1580 afloopt Daarna komen hunne belangrijkste acten
afgezien van wat in de overige registers (als commissieboeken e. d.) en aan
losse stukken voorhanden mag zijn alleen in de registers met resolutiën
voor. In de eerste jaren heerscht er nog een zekere onrust in de registratie
dan weer eens eenige resolutiën, dan weer eens eenige actaeen pêle-mêle
Langzamerhand krijgen de resolutiën de overhand en worden de acta als
bijlagen hierbij medegedeeld. Wij zien het geheele procédé niet, omdat
het register van 1584 tot 1586 zoek is. Maar het resultaat is duidelijk
waar te nemen: einde 1586 (in verband met de nieuwe instructie voor
Gecommitteerde Raden van October 1586?) is de vorm verkregen, die
sedert gewoonlijk toegepast bleef.
Overzien we de vijf dikke deelen in hun geheel, dan wordt het ons
duidelijk, dat zij de genesis bevatten van de geschiedenis der Staten van
Zeeland uit hun toestand van onderworpenheid aan het landsbestuur tot
79
hunne positie van eerste macht in het gewest Zeeland. Wij blijven
Dr. Heeringa dankbaar, dat hij ons in de gelegenheid heeft gesteld deze
zeer belangrijke bron voor onze geschiedenis dagelijks op onze studeerkamer
te gebruiken. Zij is, zooals ik reeds vroeger gezegd heb, zoowel voor de
Gewestelijke- als voor de Unie-geschiedcnis van Nederland van de meeste
beteekenis en overtreft door de uitgebreidheid en volledigheid der registratie
de registers van de Staten van Holland. We mogen hopen, dat deze laatste
eerlang ook een aanvulling zullen ondergaan, die echter van anderen aard
is dan deze Zeeuwsche en daarom methodisch ook niet geheel op dezelfde
wijze behandeld schijnt te moeten worden.
N. JAPIKSE.
Literatuurkroniek.
B ij dragen voor de geschiedenis van het bisdom
van Haarlem. Negen en dertigste deel, leen 2e aflevering, 1919.
Wed. J. A. van Rossum, Utrecht.
In 1914 deed de heer P. M. Grijpink het eerste deel verschijnen van
een bewerking der gegevens aangaande de parochiën, altaren, vicarieën
en de bedienaars daarvan, zooals die voorkomen in de middeleeuwsche
rekeningen van den officiaal des aartsdiakens van den Utrechtschen dom.
In het bovengenoemde tijdschrift maakt dezelfde schrijver een begin met
het publiceeren van een register op de rekeningen van den Vicaris-generaal
van het bisdom Utrecht. Wat de bewerking betreft is de samensteller
afgeweken van de wijze, waarop hij het Parochiën-register behandelde en
heeft hij thans de plaatsen in alphabetische volgorde geschikt, daar de
rekeningen van den Vicaris-generaal niet volgens de dekanaten behandeld
kunnen worden. In bonte afwisseling volgen de posten aangaande de
inkomsten elkander op; zij betreffen voornamelijk toestemmingen tot het
verrichten van allerlei handelingen en bekrachtigingen daarvan. De oudste
opgaven van dit register, dat ongetwijfeld een belangrijk hulpmiddel bij
de beoefening der kerkgeschiedenis zal vormen, dateeren uit het jaar 1408,
de jongste uit het jaar 1573.
Korrespondenzblatt des Gesamtvereins der deut-
schen Geschichts- und Altertumsvereine. Siebenu'nd-
sechzigster Jahrgang 1919. Nr. 5 u. 6. Mai u. Juni. Nr. 7 u. 8. Juli u. August.
Dr. H. Grotefend publiceert in deze afleveringen een groot aantal
nieuwe vondsten op chronologisch gebied. De schrijver kondigt tevens
zijn voornemen aan, om in dit tijdschrift zijn mededeelingen te blijven
voortzetten, wat zeker velen zeer welkom zal zijn, en knoopt daaraan het
verzoek aan alle vakgenooten, om hem in te lichten over nieuwgevonden
Soms bevatten zij dezelfde stukken, zooals men in het 4e deel van Dr.
Heeringa's uitgave kan waarnemen (zie blz. 116 en 180, 126 en 239, 23 en 254).