74
systeem nader had leeren kennen en waardeeren, deze mijn aarzeling ver
minderen. Overwonnen werd zij echter door de overweging, dat het de
laatste arbeid van mijn vader voor het Archievenblad was geweest, de
moeder-catalogus van het hier te bespreken supplement in ons blad aan
te kondigen. Waar hij het niet meer kan doen, achtte ik het mij een
plicht de mij door Dr. Heeringa opgedragen taak te aanvaarden, en ik
ben er hem dankbaar voor, dat juist dit de eerste arbeid is, die ik voor
het Archievenblad mag verrichten.
De bibliotheek over Leiden en omgeving, waarvan de catalogus in
1904 ten getale van het reeds respectabele aantal van 9265 nummers was
afgesloten en in druk gegeven, vermeerderde sindsdien dermate door
schenking en aankoop van vóór en na dien tijd verschenen werken en
door nalezing op de tusschen de archiefstukken verspreide of ingebonden
gedrukte stukken, dat een nieuwe druk der op het eind van 1918 reeds
12936 nummers tellende verzameling wenschelijk voorkwam. De over
weging evenwel, dat een dergelijke herdruk het jaarlijks voor het drukken
beschikbare crediet van niet minder dan drie jaar zoude absorbeeren, deed
Mr. Overvoorde er toe besluiten, geen herdruk te geven, doch met een
supplement der aanwinsten te volstaan. In een flink boekdeel van 327
blz. heeft hij daarmede aan de naar ik hoop talrijke personen, die in
Leiden's geschiedenis belang stellen, wederom een uitnemende leiddraad
in handen gegeven.
De bezwaren, die mijn vader in zijn bovengenoemde bespreking van
Mr. Overvoorde's arbeid te berde bracht (zie: Ned. Archievenblad
1903/4 p. 207 vlgwaren van tweeërlei aard; zij betroffen zoowel de indee
ling als de betrekkelijke onvolledigheid der verzameling. Wat de indeeling
betreft, was het niet de verdeeling in rubrieken, zooals Mr. Overvoorde
die naar den Utrechtschen catalogus had gevolgd, waartegen zijn bezwaar
ging, maar tegen de classeering van tal van werken onder een bepaalde
afdeeling. Hoewel Mr. Overvoorde ten opzichte hiervan zich bij de
bewerking van het supplement natuurlijk moeilijk los kon maken van het
bij den moeder-catalogus gevolgde systeem komt het mij toch voor dat
ook nu bij een aantal nummers mag worden gevraagd, of zij niet betei
in een andere onderafdeeling op hun plaats zouden zijn geweest. Zoo vraag
ik mij af, waarom de werken van Pieter de la Court (nos. 1181711831)
onder zijn gebracht bij „Letterkunde", terwijl de daartegen gerichte strijd
schriften (nos. 9320 vlg.) te vinden zijn onder de afdeeling: gebeurtenissen
in chronologische volgorde. Onder deze rubriek is ook opgenomen (no.
75
9438) een brochure over een geruchtmakend politie-ontslagware dit niet
beter onder politie gebracht? Ook de nos. 11220, Brünner's dissertatie
over de buitennering en 11232, prof. Posthumus' uitgave der daarover
gehouden enquête, hadden m.i. achter elkander moeten volgen. No. 10388,
een uitgave der middeleeuwsche ordonnantiën enz. betreffende de levens
middelen onder straatpolitie te brengen, lijkt mij minder gelukkig; misschien
was echter de bedoeling dit nummer in plaats van vóór, achter het opschrift
der volgende rubriekmarktpolitie, te plaatsen. Ook is het mij niet duidelijk,
waarom no. 11722, beschouwing van prof. Martin over de Rembrandt-
tentoonstelling van 1906, wordt ondergebracht onder schilderkunst, doch
no. 12327, een dergelijk werk van Dr. Jan Veth naar: tentoonstelling
wordt verwezen. En zoo is er nog wel meer. Maar wie, die wel eens
een dergelijken arbeid bij de hand heeft gehad, zal ontkennen, hoe gemakkelijk
het is hierbij over anderer resultaten den staf te breken. Anders dan bij
een archiefinventaris, is bij een bibliotheek de indeeling nu eenmaal tot
op zekere hoogte subjectief. Ook bij dit supplement trouwens corrigeeren
de uitvoerige registers van schrijvers, persoonsnamen, onderwerpen en
plaatsnamen de eventueel gemaakte fouten.
Ten aanzien der beschrijving heeft het mij getroffen, dat de opgave
van het formaat wel vaak aanwezig was, maar ook bij vele nommers ont
brak een systeem heb ik echter hierbij niet kunnen ontdekken, en wij
worden in de sobere inleiding ook hierover niet wijzer gemaakt. Evenals
bij den catalogus, schijnt ook bij dit supplement het gebruik van hoofd
letters behouden, waar deze in de origineelen voorkomenwaar niet van
bibliografische onderscheidingen sprake is, zooals hier meestal het geval
is, komt mij de veelvuldige toepassing van hoofdletters typografisch wat
onrustig voor.
Wat betreft de klacht over onvolledigheid, door mijn vader in 1904
geuit, het doet eigenaardig aan te bemerken, dat de door hem geconsta
teerde desiderata (als b.v. verschillende artikelen over R. Fruin) ook nu
nog ontbreken. Ook de incompleetheid der drukwerken, van de gemeente
uitgegaan, is nog geenszins opgeheven. Een nalezing op het stadhuis zou
toch vermoedelijk nog wel een later reglement van orde voor den raad
en instructie voor den gemeente-secretaris dan van 1851, een later regle
ment van orde voor de vergaderingen van B. en W. dan van 1852 hebben
opgeleverd. Aan den anderen kant worde echter met genoegen geconsta
teerd, dat tal van lacunes thans zijn aangevuld. Zoo zijn de drukwerken,
van het gemeentebestuur in den lateren tijd uitgegaan, als b.v. de kiezers
lijst (no. 10322) thans be'ter vertegenwoordigd; het bevreemdt daarentegen,
van de gemeente-begrooling alleen de memorie van toelichting (no. 10452)
aan te treffen. Zoo zijn ook de academische redevoeringen, vóór 1904
gehouden, gelukkig aangevuld (nos. 1095010974); maar programma's
Zelfs drukfouten in de onderverdeeling moesten mede worden overgenomen;
men zie b.v. pag. 24 en 25 van het supplement in verband met p. 101 en 104 van
den catalogus!