68 zonder gevolg, want naar verluidt, zal de kommissie voor de pensioenen van de rijksamtenaren de 60-jarige leeftijd voorstellen. Is onze voorzitter zo weltfremd, dat hij van dat alles niets weet? Toen wij ons betoog aan het bestuur ter doorzending aan de minister inzonden, liet de voor zitter mij weten, „dat hij het request werkelik een schande voor onze vereniging vond", enz. Daarvan hebben de voorstanders van een vroegere pensioensmogelikheid dan op het 65ste jaar zich niets behoeven aan te trekken, nu zelfs de staatskommissie waarschijnlik hun beginsel zal aan vaarden, en ook reeds elders de 60-jarige leeftijd werd aangenomen als de pensioengerechtigde leeftijd voor de staatsambtenaren en daaronder dus ook het archiefpersoneel. De rijksarchivaris van Frankrijk sehreef mij 30 Desember 1915: In Frankrijk zou het dus niet kunnen voorkomen, dat iemand van meer dan 60-jarige leeftijd, na 35-jarige dienst in de hoogste rangen, moest heengaan zonder aanspraak op pensioen, waarop een 40-jarige luite nant bij zijn vertrek aanspraak kan maken. Als men van schande wil spreken, zou ik zo iets eerder die naam willen geven dan de poging om aan zulk een toestand een einde te maken. Maar ook in ons land is men op het ogenblik al bezig, het 60ste levens jaar als algemeene pensioensgrens (dus niet voor bepaalde kategorieën) in te voeren. Bij de behandeling van een pensioensreglement voor de amte- naren namen de provinsiale staten van Noord-Holland 16 Julie 1.1. een amendement-VAN Rooijen aan, om de pensioensgrens van 65 op 60 jaar te brengen. Stellen wij ons nu eens op het standpunt, dat het 65ste jaar het nor male jaar voor de pensioensgerechtigheid is, en dat dit dus ook voor archivarissen zo behoort te blijven, totdat is aangetoond, dat er reden bestaat, om hen tot 60- of 55-jaars-kategorieën te brengen, dan meen ik, dat daar inderdaad gronden voor zijn aan te voeren. 69 In de eerste plaats wordt van de archivaris verwacht (een verwachting die hij toch meestal niet geheel beschaamd heeft), dat hij zijn biezondere kennis en gelegenheid zal gebruiken tot meer dan het verrichten van zijn amtstaak. Hiervoor offert hij een deel van zijn (en, er zijn gevallen geweest, zijn gehele) huiselike en gezellige leven. Het is niet meer dan billik, dat hij daarvoor een vergoeding vindt in betere voorwaarden. Van hogere bezoldiging of kortere bevorderingstermijnen dan voor andere staats- of gemeentedienaren is voor de archivarissen nooit sprake geweest. Blijven dus een kortere amtelike werkdag en een vroegere pensioensmogelikheid, welke beide de gelegenheid kunnen geven, om zelf eens in het beloofde land te vertoeven, voordat „de avond komt, waarin niemand werken kan." Voor de meeste archivarissen zal deze vergoeding van het meer door hen gegevene dan geëist kon worden, de meest gewaardeerde zijn. In plaats daarvan heeft men echter voor hen de hoogste pensioensgrens aangenomen, en bedraagt hun arbeidsweek nu 35,5 uur Het hoogste, zelden bereikte, getal lesuren van de leeraren van het middelbaar onderwijs, met wie men de archivarissen wel kan vergelijken, bedraagt 22 in de week. Een twede reden waarom de archivaris naar billikheid aanspraken mag doen gelden op gunstiger voorwaarden, zoals een niet lange arbeids dag en een niet late gelegenheid om pensioen te vragen, is, dat zijn amt zich in sommige opzichten ongunstig onderscheidt van andere amten die met het zijne mogen vergeleken worden. De kansen op bevordering zijn gering door de kleinheid van het korps. Ook is verplaatsing aan rijks archieven, al of niet met bevordering verbonden, niet gemakkelik te ver krijgen, omdat men, hoe langer men aan een archief werkzaam is, des te meer waarde in de regel voor dat archief zal krijgen. Verder is het ver krijgen van een zelfstandige werkkring voor het grootste deel van het archiefpersoneel (tenminste bij de rijksarchieven) een onbereikbaar ideaal, en wordt voor sommigen het ondergeschikt blijven bij het toenemen van de jaren een nauweliks duidbare last. Ik betwijfel, of mijn geachte bestrijder het zou hebben kunnen uithouden, levenslang ondergeschikt werkzaam te zijn. Eindelik stelt het archivariaat zijn drager enigszins buiten de maatschappij. Ook zijn in de derde plaats aan het archiefwerk zelf schaduwzijden, waarvoor een vergoeding niet onrechtmatig kan genoemd worden. Het werk (behalve van enkele bevoorrechten) is niet zelden vervelend, geest dodend, vermoeiend, vuil, ongezond, gevaarlik. Het is wel voorgekomen, dat jonggepromoveerden zich op de hoogte kwamen stellen van het archief werk, niaar na kennisneming èn van de aard van de werkzaamheden èn van de dienstvoorwaarden, in onderling verband, de voorkeur gaven aan een rustige, alleen intellektuele inspanning vorderende, werkzaamheid op „Un décret du 23 janvier 1858 avait stipulé que 1'age auquel les fonctionnaires des Archives nationales devaient être mis d'office a la retraite était fixé comme suit: 60 ans pour les commis et gardiens de bureau; 65 ans pour les archivistes et conser- vateurs adjoints; 70 ans pour les fonctionnaires d'un grade supérieur. Ce décret a été annulé par un article 'd'une loi de finance postérieure, et les fonctionnaires des Archives nationales sont traités comme les autres fonctionnaires de I'Etat: ils peuvent être mis d' office a la retraite a 1' age de 60 ans s' ils ont en même temps 30 ans de services: mais si 1'administration ne désire pas se priver de leur concours, elle peut les maintenir en activité au dela de ces limites. Si la retraite est demandée par le fonctionnaire, il doit justifier de 30 ans de services et de 60 ans d'age. II peut néanmoins, pour raisons de santé, obtenir, a 55 ans, une retraite proportionnelle en justifidnt de 25 ans de services. Agréez De directeur des archives, CH. V. Langlois." Sedert Augustus 1919 teruggebracht tot 28. (Naschrift.)

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1919 | | pagina 39