62 aangenomen te zien, het had voorgesteld, alsof dit ook de wens van het archivariaat was. Ik meen, hierboven te hebben aangetoond, dat ik voor mijn bewering inderdaad grond had en dat er voor misbaar geen reden bestond. De heer Muller voegt er bij, dat ik door mijn publikasie „op het laatste oogenblik het tot stand komen der wet in gevaar (heb) gebracht". Voorzover hierin iets verwijtends mocht schuilen, vraag ik: zou mr. Muller in een dergelijk geval een ogenblik kiezen, dat het nog te vroeg is? of een dat het te laat is? of wel het ogenblik dat de beste uitslag belooft? in dit geval, toen het wetsvoorstel in openbare bespreking bij de Twede kamer kwam en dus kon geamendeerd of desnoods verworpen worden. De spreker gaat ook in op het denkbeeld zelf, om de gemeente archieven in de regel naar de rijksbewaarplaatsen over te brengen, en voert daartegen zijn bezwaren aan „Ik ben van meening, dat het zeer verkeerd zou zijn, zoo het rijksbe stuur bevorderde, dat alle voor de lokale geschiedenis niet onbelangrijke gemeente archieven uit de gemeenten werden weggevoerd en aldus de lokale geschiedschrijving in die plaatsen vermoord werd." Tegenover deze moordaanslag zou ik waarschijnlijk met meer rechj kunnen stellen de last of de onmogelikheid voor de meeste onderzoekers, om op afgelegen plaatsen, waar de sekretarieën misschien eens of twee maal in de week een paar uur open zijn (omdat ze feitelik elders gehouden worden, wegens een kombinasie van amten), de ongeordende, in min of meer onbruikbare staat verkerende, door de raadpleging schade lijdende archieven, waarvan de toegankelikheid niet vaststaat, na te zien, zonder verwarming in het koude jaargetijde, of voldoende licht, of deskundige voorlichting, of zelfs een beschikbare stoel of tafel of wasgelegenheid (wat mij meer dan eens overkwam). Een twede bezwaar wordt aldus toegelicht „En niet minder bedenkelijk zou ik het vinden, als de rijksarchivarissen zich zeiven met de ordening en beschrijving van de tallooze, gewoonlijk niet zeer belang rijke dorpsarchieven gingen bezighouden en zoodoende, als noodzakelijk gevolg, hunne ambtstaak, de ordening en beschrijving der veel belangrijker rijksdepöts gingen verwaarloozen". De heer Muller komt hier met een bezwaar dat hij reeds twintig jaar geleden deed horen. Wie zal schatten, hoeveel gemeentearchieven er in die tijd verloren of onherstelbaar achteruit zijn gegaan, die gered hadden kunnen zijn, als zijn invloedrijk woord anders geluid had? Volgens de notulen van de bijeenkomst van rijksarchivarissen van 1898, waar de regeling van de gemeentearchieven behandeld werd, sprak mr. Muller daar: Met het oog op de regeling der rijksdepöts in de provinciën zou hij opdracht aan den rijksarchivaris c.s. qua tales betreurenswaardig vinden, daar de regeling dezer depóts nog nergens hare voltooiing nadert, zoodat de belangrijke vertraging, die het gevolg zou zijn van ingrijpende bemoeiing met de gemeentearchieven, hoogst ondoel matig zou zijn. Ter wille van de belangrijke gemeentearchieven en nieuwe archieven 63 zouden dan de veel belangrijker archieven der oude provinciën worden achtergesteld, wier ordening reeds thans met het geringe beschikbare personeel overal slechts uiterst langzaam vordert." Zoals men ziet, dacht de spreker van 1898 er juist zo over als de voorzitter van 1918, behalve dat de eerste het had over „de belangrijke gemeentearchieven" en de laatste ze noemt „de gewoonlijk niet zeer belang rijke dorpsarchieven". In de hoofdzaak blijft zijn meening. dat bemoeiing met de gemeentearchieven van rijkswege niet mag plaats hebben, zolang oude archieven van de provinsiën nog behandeld moeten worden. De heer Muller schenkt hier volgens mijn bescheiden mening aan twee zaken geen genoegzame aandacht. In de eerste en voornaamste plaats: de in de rijksarchieven aanwezige oude archieven zijn veilig geborgen. Ook zijn ze, al mogen ze nog niet behoorlik beschreven zijn, in de regel wel enigszins geordend, zodat de onderzoeker kon geholpen worden. Verder zijn de toegankelikheid en het gebruik geregeld, en staat deskundige hulp ten dienste. Bij de gemeente archieven is het alles meestal juist omgekeerd. De oude archieven zijn bijna altijd niet veilig geborgen en eisen vaak dadelik maatregelen van behoud en herstel. Deze omstandigheden zijn m.i. reeds beslissend, in die zin dat de oude gemeentearchieven moeten voorgaan en de oude staatsarchieven, die goed bewaard en verzorgd zijn, moeten achterstaan, indien ze niet beide gelijkelik kunnen behandeld worden. Huldigt ook het recht niet het beginsel, dat de redding van een zaak het eerst in aan merking komt, zodat de kosten van behoud en boedelredding bevoorrecht worden verklaard? 2) Tegenover het belang van het behoud behoren mi. alle andere overwegingen te wijken, en het komt dus niet meer in aan merking, of het beschrijvingswerk van de provinsiale archieven vertraagd of naar een onzeker tijdstip verschoven wordt; of de oude gemeente archieven meer of minder belangrijk zijnen of de archivarissen de voor keur zouden geven aan het beschrijven van de archieven van het gewest, nu hun instruksie toch ook over de gemeenten, veen- en waterschappen handelt. Een twede zaak waaraan ik meen, dat mr. Muller geen of te weinig aandacht schenkt, is, dat, terwijl de oude rijksarchieven behandeld worden, er van tijd tot tijd archieven bij zullen komen, hetzij nieuwe, voor welke de tijd is gekomen om tot de oude gerekend te worden, hetzij oude (vondsten op vergeten plaatsen, schenkingen, archieven, die volgens nieuwe regelingen in de rijksbewaarplaatsen worden geborgen, b.v. de oude kerke- like doop-, trouw- en begraafboeken volgens het kon. besluit van 20 Junie 1919), en dat ook na de ordening van de archieven, er nog veel werk 1) Verslagen omtrent 'sRijks oude archieven, 1898,116. 2) B. W., artt. 1185, o a. no. 4, en 1195.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1919 | | pagina 36