38
Artikel 8.
Gedeputeerde Staten zijn bevoegd, in overleg met den provincialen
inspecteur of bij ontstentenis van dezen in overleg met den Rijksarchivaris
in de provincie, maatregelen te treffen om de besturen der gemeenten,
waterschappen, veenschappen, veenpolders of onderdeden ervan behulp
zaam te zijn in het ordenen, beschrijven en bewaren hunner archieven.
In dat geval moet de ordening, beschrijving en bewaring dier
archieven worden toevertrouwd hetzij aan den provincialen inspecteur,
hetzij aan een door Gedeputeerde Staten te benoemen ambtenaar, vol
doende aan de vereischten, voor de tweede klasse der wetenschappelijke
archiefambtenaren gesteld.
Artikel 9.
Wanneer in dit besluit gesproken wordt van de Rijksarchiefbewaar
plaatsen en de Rijksarchivarissen in de provinciën, dan zijn daarin de
Algemeene Rijksarchiefbewaarplaats en de Algemeene Rijksarchivaris voor
de provincie Zuidholland begrepen.
Onze Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen is belast
met de uitvoering van dit besluit, hetwelk in het Staatsblad zal worden
geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan den Raad van
State en de Algemeene Rekenkamer.
's-Gravenhage, den óden September 1919. WILHELMINA.
De Minister van Onderwijs,
Kunsten en Wetenschappen,
J. Th. de Visser.
Uitgegeven den tweeden October 1919.
De Minister van Justitie,
Heemskerk.
Koninklijk besluit van 18 September 1919 Staatsblad
no. 576), tot regeling van de overbrenging naar de
Rijks-archiefbewaarplaatsen van de registers der over
ledenen, opgemaakt ingevolge de „Ordonnantie eener
Belasting op het Regt van Successie" van 4 October
1805.
Wij WILHELMINA, bij de gratie Gods Koningin der Nederlanden,
Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.
Op de gemeenschappelijke voordacht van Onzen Minister van On-
39
derwijs, Kunsten en Wetenschappen, van Onzen Minister van Justitie, en
van onzen Minister van Financiën van 30 Mei 1919, no 21623, afdeeling
Kunsten en Wetenschappen, van 18 Juni 1919, le Afdeeling C, no. 710,
en van 24 Juni 1919, no. 116, afdeeling Successie en Personeel;
Overwegende, dat het wenschelijk is de registers der overledenen,
opgemaakt ingevolge de Ordonnantie eener belasting op het Regt van
Successie van 4 October 1805 en krachtens het Koninklijk Besluit van
23 Januari 1824 onder bewaring der ambtenaren van den burgerlijken
stand gesteld, naar de Algemeene Rijksarchiefbewaarplaats te 's Gravenhage,
naar de Rijksarchiefbewaarplaatsen in de provinciën of andere nader aan
te wijzen archiefbewaarplaatsen over te brengen
Gelet op de Archiefwet 1918 Staatsblad no. 378);
Den Raad van State gehoord (advies van 22 Juli 1919, no. 30);
Gelet op het nader rapport van Onze voornoemde Ministers van 22
Augustus 1919 no. 2939, afdeeling Kunsten en Wetenschappen, van 6
September 1919, le Afdeeling C, no. 800, en van 15 September 1919,
no. 153 afdeeling Successie en Personeel;
Hebben goedgevonden en verstaan
met intrekking van het Koninklijk Besluit van 23 Januari 1824, te
bepalen'als volgt:
Artikel 1
De registers der overledenen, opgemaakt krachtens de Ordonnantie
eener Belasting op het Regt van Successie alomme in het Bataafsche
Gemeenebest in te vorderen van 4 October 1805, zullen worden over
gebracht naar de Rijksarchiefbewaarplaats, gevestigd in de hoofdplaats der
provincie, binnen welke de gemeente is gelegen, waar de ambtenaar van
den burgerlijken stand, door wien de registers thans bewaard worden,
gevestigd is.
Artikel 2.
De in artikel 1 genoemde registers worden gesteld onder den Rijks
archivaris, die belast is met het beheer van de Rijksarchiefbewaarplaats,
waarheen die registers zullen zijn overgebracht.
Artikel 3.
De overbrenging der in artikel 1 genoemde registers geschiedt op de
wijze en op het tijdstip, tusschen den ambtenaar van den burgerlijken
stand, die de registers bewaarde, en den Rijksarchivaris van de Rijks-
archiefbewaarplaats, waarheen zij worden overgebracht, in gemeen overleg