Artikel 5.
De beheerder is, behoudens het in het volgende artikel bepaalde,
verplicht op het verzoek van de bestuurders van nader door Onzen
Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen aan te wijzen archief
bewaarplaatsen, bibliotheken en andere instellingen, die onder deskundig
beheer staan en eene veilige bewaring waarborgen, in die bewaarplaatsen,
bibliotheken en instellingen voor een bepaalden tijd archiefstukken uit te
leenen, opdat hij, die zulks heeft gevraagd, ze daar kosteloos raadplegen
en er te zijnen koste afbeeldingen, afschriften of uittreksels uit kan maken
of doen maken.
Artikel 6.
De beheerder is bevoegd, eene aanvrage, als bedoeld in het voor
gaande artikel te weigeren
a. als hij van oordeel is, dat de beperkingen, bij de overbrenging
der archieven in de bewaarplaats gesteld, zich er tegen verzetten;
b. als hij van oordeel is, dat de materieele toestand of de bijzondere
waarde van het archiefstuk zich tegen de uitleening verzet;
c. als hij van oordeel is, dat het archiefstuk niet uit de bewaarplaats
kan worden gemist;
d. als hij van oordeel is, dat een onderzoek ter plaatse, waar de
archieven bewaard zijn, vruchtdragender zal zijn dan op de plaats van
uitleening
e. als hij van oordeel is, dat de gezochte inlichtingen van zoo een-
voudigen aard zijn, dat zij zonder uitleening der stukken kunnen gegeven
worden.
In het laatste geval verschaft hij die inlichtingen kosteloos.
Artikel 7.
Indien de beheerder eene aanvrage, als bedoeld in artikel 5, weigert,
deelt hij de gronden zijner weigering mede aan den aanvrager, die bevoegd
is, van de beslissing van den beheerder in beroep te komen bij de auto
riteit, aan welke deze onmiddellijk ondergeschikt is.
Artikel 8.
De beheerder is niet dan na verkregen machtiging van de autoriteit,
aan welke hij onmiddellijk ondergeschikt is, bevoegd archiefstukken aan
anderen dan de in artikel 5 bedoelde bestuurders van archiefbewaarplaat
sen, bibliotheken en andere instellingen uit te leenen.
Onze Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen is belast
met de uitvoering van dit besluit, hetwelk in het Staatsblad zal worden
29
geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan den Raad van
State en aan de Algemeene Rekenkamer.
Het Loo, den 2den September 1919.
WILHELMINA.
De Minister van Onderwijs,
Kunsten en Wetenschappen,
J. Th. de Visser.
Uitgegeven den achttienden September 1919.
De Minister van Justitie,
Heemskerk.
Koninklijk besluit van 2 September 1919 {Staatsblad
no. 551), tot vaststelling van den algemeenen maat
regel van bestuur, bedoeld in artikel 3 der Archiefwet
1918 {Staatsblad no. 378).
Wij WILHELMINA, bij de gratie Gods Koningin der Nederlanden,
Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.
Op de voordracht van Onzen Minister van Onderwijs, Kunsten en
Wetenschappen van 30 Mei 1919, no. 21642, afdeeling Kunsten en
Wetenschappen;
Overwegende, dat volgens artikel 3 der Archiefwet 1918 Staatsblad
no. 378) bij algemeenen maatregel van bestuur moeten worden vastgesteld
de eischen voor de benoembaarheid tot wetenschappelijk ambtenaar aan
de in die wet bedoelde archiefbewaarplaatsen;
Den Raad van State gehoord (advies van 22 Juli 1919, no. 37);
Gelet op het nader rapport van Onzen voornoemden Minister van
28 Augustus no. 3050, afdeeling Kunsten en Wetenschappen;
Hebben goedgevonden en verstaan
te bepalen als volgt:
Artikel 1.
De wetenschappelijke archiefambtenaren worden verdeeld in twee klassen.
Artikel 2.
In de eerste klasse der wetenschappelijke archiefambtenaren zijn
benoembaar zij, die den graad van doctor in de rechtswetenschap, de
28