20
Op de gemeenschappelijke voordracht van Onzen Minister van Onder
wijs, Kunsten en Wetenschappen en van Onzen Minister van Justitie van
30 Mei 1919 no. 2163/III, afdeeling Kunsten en Wetenschappen en van
18 Juni 1919, 1ste afdeeling C, no. 712;
Overwegende, dat het derde lid van art. 69a der wet van 9 Juli
1842, Staatsblad no. 20, op het notarisambt, zooals die laatstelijk gewij
zigd is bij de wet van 29 Juli 1912, Staatsblad no. 195, bepaalt, dat na
16 October 1917 bij algemeenen maatregel van bestuur kan worden gelast
de overbrenging der notarieele archieven, dagteekenende van vóór 16 Oc
tober 1842, naar 's Rijks archiefdepöt te 's-Oravenhage, de Rijksarchief-
depóts in de provinciën of andere bij algemeenen maatregel van bestuur
nader aan te wijzen archiefdepóts
Overwegende, dat het wenschelijk is dat zulks geschiedt;
Gelet op de Archiefwet 1918 Staatsblad no. 378);
Den Raad van State gehoord (advies van 22 Juli 1919, no. 28);
Gelet op het nader rapport van Onze voornoemde Ministers van
19 Augustus 1919, no. 2937, afdeeling Kunsten en Wetenschappen en
van 25 Augustus 1919, lste afdeeling C, no. 722;
Hebben goedgevonden en verstaan
te bepalen als volgt
Artikel 1.
Naar de Rijksarchiefbewaarplaats in de hoofdplaats van eene provincie
zullen worden overgebracht de van na de invoering der Fransche wetgeving
en van vóór 16 October 1842 dagteekenende archieven of gedeelten van
archieven van notarissen, die binnen dien tijd hunne standplaats hebben
gehad binnen de thans bestaande grenzen van die provincie, benevens van
vóór 16 October 1842 dagteekenende gedeelten van archieven der voor
malige kamers van notarissen, gevestigd binnen de thans bestaande grenzen
dier provincie.
Ten aanzien van de provincie Zuidholland geschiedt deze overbrenging
naar de Algemeene Rijksarchiefbewaarplaats te 's-Gravenhage.
Artikel 2.
De in artikel 1 genoemde archieven worden gesteld onder den Rijks
archivaris, die belast is met het beheer van de Rijksarchiefbewaarplaats,
waarheen die archieven zullen zijn overgebracht.
21
Artikel 3.
De overbrenging der in artikel 1 genoemde archieven geschiedt op
de wijze en op het tijdstip, tusschen den bewaarder der algemeene bewaar
plaats en den Rijksarchivaris van de Rijksarchiefbewaarplaats, waarheen de
archieven worden overgebracht, in gemeen overleg te bepalen, met dien
verstande, dat de overbrenging moet plaats vinden binnen tien jaren na
het in werking treden van dit besluit. Indien geen voldoende ruimte
beschikbaar is, z§l door de zorgen van Onzen Minister van Onderwijs,
Kunsten en Wetenschappen hierin zoo spoedig mogelijk worden voorzien.
In dat geval zal zoo noodig de termijn door Ons met ten hoogste twee
jaren worden verlengd.
Indien het overleg tusschen den bewaarder en den Rijksarchivaris niet
tot eenstemmigheid leidt, beslist de Algemeene Rijksarchivaris.
Artikel 4.
Van de in artikel 1 genoemde archieven, die uit eene algemeene
bewaarplaats naar eene Rijksarchiefbewaarplaats worden overgebracht, wordt
door den Rijksarchivaris van die Rijksarchiefbewaarplaats een inventaris in
duplo opgemaakt, die van eene verklaring aangaande die overbrenging
wordt voorzien. Beide exemplaren worden door den bewaarder, die de
archieven heeft afgegeven, en den Rijksarchivaris onderteekend. Een exem
plaar wordt in de algemeene bewaarplaats, het ander in gemelde Rijks
archiefbewaarplaats bewaard.
Artikel 5.
Indien stukken, welke van voor en na 16 October 1842 dagteekenen,
in één deel zijn ingeschreven of gebonden, worden zij niet overgebracht.
Artikel 6.
De kosten van overbrenging uit de algemeene bewaarplaatsen naar
de Rijksarchiefbewaarplaatsen worden uit de ten behoeve van die Rijks-
archiefbewaarplaasten op de Staatsbegrooting uitgetrokken gelden geleden.
Artikel 7.
Onze Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen is gemach
tigd aan de Rijksarchivarissen op te dragen aan gemeenten, die een eigen
archivaris en doelmatige archieflokalen hebben, van de overeenkomstig
artikel 1 naar de Rijksarchiefbewaarplaatsen overgebrachte notarieele archieven
de zoodanige, welke afkomstig zijn van notarissen, die hunne standplaats
in die gemeente hebben gehad, tot wederopzeggens in bewaring te geven,
onder voorwaarde, dat het betrokken gemeentebestuur zich verbinde: