12
te helpen bij het ontginnen van het uitgebreide terrein. Maar Mr. Fruin
was van eene andere meening, en ik heb toegegeven, omdat hij de hoofd
bewerker van het boek zal zijn. Immers hij zal aan de nieuwe archief-
school, die na de invoering der Archiefwet te 's-Gravenhage zal opgericht
worden, optreden als leeraar in de wetenschap der chronologie; wanneer
zijn eerste cursus afgeloopen zal zijn, zal dus ook het nieuwe handboek
der chronologie in hoofdzaak gereed moeten zijn. Volgens de oude arbeids
verdeling zullen wij beiden nu het materiaal voor dat boek bijeenbrengen
Mr. Fruin dat uit Holland en Zeeland, ik zelf dat uit Utrecht en Overijssel.
Ook uit Gelderland en Groningen (het terrein van Mr. Joosting) hopen
wij eerlang materiaal te verkrijgen.
Zeker is de onderneming nog eenigszins een waagstuk. Maar wij hopen
er toch het beste van; want wij zijn het eens over het punt van uitgang
van het boek: het universeele karakter van den jaardagstijl. En er zit
gang in de zaak. Het materiaal voor Utrecht groeit steeds aan en levert
aardige vondsten. Het is onafwendbaar, dat ook de bewerking door
Mr. Fruin van het door ons beiden reeds vroeger bijeengebrachte materiaal in
den loop van het volgende jaar geregeld zal moeten voortgaan. Dus
hebben wij alle hoop te slagenwel niet reeds op uwe volgende verga
dering, maar toch wel in den loop van 1920 of 1921 hopen wij U den
tekst van het handboek gereed te kunnen voorleggen.
Ééne teleurstelling moet ik U mededeelenprof. Bruomans heeft aan
onzen redacteur medegedeeld, dat hij zich moest verontschuldigen, om
langer de rubriek Bibliographie der werken van Nederland-
sche archivarissen in het Archievenblad te bewerken. Natuurlijk
heeft ons dit bericht verdrotenwij zullen onzen trouwen medewerker
missen. Maar bij het scheiden hebben wij niets dan dank voor zijne lang
durige trouwe zorgen, die wij te meer waardeeren, omdat wij weten,
hoezeer prof. Brugmans overladen is door zéér veelzijdige bezigheden.
Bij het afscheid brengen wij hem nogmaals onzen hartelijken dankzijnen
opvolger, collega De Jonge van Ellemeet, wenschen wij toe, dat hij zijnen
voorganger zal evenaren.
Eén bezwaar doet zich voor, dat echter in de moeielijke omstandig
heden, waarin wij allen verkeeren, te verwachten was. De uitgever van
ons orgaan heeft eene niet onbelangrijke verzwaring van ons contract ver
langd wij kunnen ons niet ontveinzen, dat de eisch gerechtvaardigd is.
Wij zullen dus te kiezen hebben tusschen bekorting van het Archievenblad
(wat bedenkelijk schijnt) en verhooging der contributie. Straks zullen wij
de zaak in behandeling brengen, en uwe beslissing daarover vragen.
Ernstiger is eene andere gebeurtenis. Eenigen onzer medeleden, ge
meente-archivarissen, hebben, ter gelegenheid van het optreden eener staats
commissie tot voorbereiding van - tractementsverhooging der gemeente-
13
ambtenaren, besloten, te trachten eene afzonderlijke vereeniging te vormen
tot het verkrijgen van salaris-verhoogingen. Zij hebben van dit voornemen
aan ons bestuur kennis gegeven in een schrijven, dat den indruk gaf, dat
slechts eene samenwerking ad hoe bedoeld werd.
Wij vroegen ons af, of wij tot dezen stap aanleiding gegeven hadden
maar wij konden die aanleiding niet vinden. Herhaaldelijk toch hebben
wij ons in de laatste jaren beijverd, om de positie van gemeente-archiva
rissen, die bedreigd werd, te verbeteren, soms wel met succes. Wanneer
wij op dit gebied vernamen van onregelmatigheden, hebben wij ook nooit
nagelaten te protésteeren. Zelfs hebben wij reeds jaren geleden eene com
missie van drie leden uit ons midden benoemd, die ons attent zou
maken op gevallen, waarin onze hulp aan gemeente-archivarissen nuttig
zou kunnen zijn, en op middelen, om die hulp aan te brengenniet
onze schuld is het, dat deze commissie zoo weinig van zich heeft laten
hooren. Is het nu echter te verwachten, dat dezelfde mannen, zelfstandig
werkzaam met een gehalveerd ledental, meer zullen tot stand brengen dan
wij, wier zwakheid op het gebied der praktijk altijd gelegen heeft in ons
geringe aantal? Ik kan het nauwelijks gelooven. Samen hebben wij
niet onbelangrijke zaken tot stand gebracht; maar ons kleine aantal maakte
ons betrekkelijk zwak. Alleen eendracht kan ons dus, dunkt mij, macht
geven, voor zoover dit mogelijk is.
Mijnerzijds heb ik gedaan wat ik doen kon, om mogelijke grieven
weg te nemen en te voorkomenik heb besloten af te treden als lid van
het bestuurmijne ambtgenooten Fruin en Bondam zijn mij gevolgd.
Wij meenden, dat dit ernstige geval ons allen een spoorslag moest zijn
om te bevorderen, dat ook de jongere leden onzer vereeniging de gelegen
heid zouden krijgen, om hunne denkbeelden, ook al schenen die ons op
het eerste gezicht niet geschikt en niet in het belang onzer vereeniging,
te uiten, en om anderen voor die denkbeelden te winnen. Zóó meenden
wij, dat het paste in onzen tijd wij, mannen der vorige eeuw, moeten
zeer zeker onze opvattingen verdedigen; maar niet gewenscht is het, dat
wij die opvattingen opdringen aan anderen, allerminst zonder ze gehoord
te hebben. Ik weet, dat er onder ons zijn, wien de inrichting onzer ver
eeniging niet in allen deele sympathiek iswelnu, laat hen zeggen wat
hen hindert, wij willen hun het veld vrijlaten. Alleen zóó kan, dunkt
ons, in eene vereeniging, die in haren schoot oudere en jongere leden
vereenigt, op den duur de eendracht gehandhaafd worden, die noodig is
om iets goeds tot stand te brengen.
Maar sedert wij dezen stap deden, is de toestand veranderdde
gemeente-archivarissen Jiebben reeds eene vergadering gehouden. Wij
hadden gemeend, te mogen rekenen op eenig voorafgaand overleg; maar
dit is niet geschied: hunne vereeniging is opgericht, en wel niet ad hoe,