6
Toespraak van den Voorzitter.
Een vol en druk jaar, maar ook een goed jaar ligt achter ons. Er
is veel gebeurd in onze kleine wereldook Uw bestuur heeft zich moeten
weren. Veel heb ik u dan ook te herinneren.
Allereerst vermeld ik het groote geluk, dat ons is te beurt gevallen
het tot stand komen van de Archiefwet. Een succes, dat wij met warmte
welkom mogen heetenwant ook nu weder is het Nederlandsche archief
wezen het eerste van Europa, dat eene groote schrede vooruit heeft gezet
op den weg van vooruitgang in goede organisatie en in liberale begin
selen. Achttien jaren heeft onze vereeniging voor deze zaak gestreden
met trots mogen wij zeggen, dat zij geheel ons werk is geweest. Het
was onze commissie, die het ontwerp heeft opgestelden de wet, hoezeer
op enkele punten veranderd, is in alle hoofdzaken haar werk gebleven.
Aan de leden dezer commissie, de heeren Gratama, Heeres, Fruin,
Overvoorde en Teltino, mogen wij dus allereerst onzen dank brengen
en onze hulde. Dat wij na vele teleurstellingen, vooral in de laatste
jaren eindelijk geslaagd zijn, dat danken wij in de eerste plaats aan
den Minister van Binnenlandsche Zaken, die het ontwerp heeft willen
indienen, en aan den referendaris, die dit bevorderd heeft. Niet minder
ook aan de Kamerleden Van Beresteyn, Heeres en Van Sasse van Ysselt,
die herhaaldelijk voor ons in de bres zijn gesprongen, als de bereidvaar
digheid der regeering om ons te helpen dreigde te verflauwen. Uw
bestuur is niet achtergebleven, waar het noodig was, door het inzenden
van verzoekschriften de spoedige behandeling der zaak naar vermogen te
bevorderen. Maar veel meer heeft de Algemeene rijksarchivaris gedaan.
Ik geloof niet, dat ik overdrijf, als ik beweer, dat zonder hem het ontwerp
geen wet zou zijn geworden. Volkomen op de hoogte van elke bijzonder
heid van het ontwerp, ieder oogenblik gereed om de zaak te bevorderen
als zich eene gelegenheid opdeed, altijd wakker de omstandigheden over
ziend en de gelegenheden aangrijpend, is hij het geweest, die met vaste
hand het roer heeft vastgehouden en, nooit vertwijfelend, ons scheepje in
betrekkelijk korten tijd in veilige haven heeft gebracht: hem voor allen
dus onze hulde en onze dank
Wat hebben wij veel verkregen in deze weinige wetsartikelen! De
onbeperkte openstelling "van alle archieven van Nederlandsche staatsinstel
lingen voor de studie. De vaststelling der elf rijks-archiefdepóts en hun
inhoud. De emancipatie der gemeente-archivarissen door de afschaffing
van art. 103b der Gemeentewet. De bevoegdheid der archivarissen tot
het opmaken van authentieke akten. Het stellen van den eisch van weten
schappelijke voorbereiding voor de benoembaarheid van archivarissen. De
overbrenging van de gemeente- en waterschaps-archieven, die voortdurend
7
verwaarloosd worden, naar de rijksdepóts. Dit alles staat nu vast. En
nog vrij wat meer belooft ons de wet; want voor verschillende zaken
verwijst zij naar Koninklijke besluiten, die de aangegeven hoofdlijnen
nader zullen uitwerken. En zoo zullen wij over niet langen tijd eene
reeks besluiten welkom mogen heeten, die, door Mr. Fruin met vaste
hcnd ontworpen, ons stellig nog verdere reden zullen geven tot blijde
voldoening.
In onze blijdschap over het behaalde succes wil ik niet lang stilstaan
bij een onaangenaam incident, waartoe het tot stand komen der wet aan
leiding heeft gegeven; maar ik mag het toch niet geheel verzwijgen. Het
is u allen bekend, dat ons medelid Van Meurs door het op het laatste
oogenblik publiceeren van drie artikelen in de Nieuwe Amsterdammer het
tot stand komen der wet in gevaar heeft gebracht. Het gevaar is niet
groot gebleken, daar de wet met algemeene stemmen is aangenomenmaar wij
waren toch niet geheel gerust, en Mr. Fruin en ik hebben het dus noodig
geoordeeld, om in een artikel in dezelfde krant officieel te protesteeren.
Niet tegen het feit, dat Mr. Van Meurs zijne stukken heeft ingezonden
wij zijn ten volle overtuigd, dat hij dit gedaan heeft, omdat hij in het
belang van het Nederlandsche archiefwezen meende aldus te moeten han
delen; al zijn wij van eene andere meening, wij kunnen hem dit natuurlijk
niet euvel duiden. Maar wel duiden wij het hem euvel, dat hij ter bevor
dering van zijn doel op een paar punten de meeningen van zijne mede
leden onjuist heeft weergegeven en hun bedoelingen heeft toegedicht, die
hij bij onbevangen weergeven hunner meeningen niet zou hebben kunnen
bewijzen. Hij heeft het doen voorkomen, alsof wij, om de wet er door
te krijgen, onwaarheid gesproken haddenen niettegenstaande wij in onze
repliek konden aantoonen, dat de bezwarende aantijging onjuist was, heeft
hij die in zijne dupliek niet ingetrokken. Dat was geen fair playik
betreur, dat Mr. Van Meurs gemeend heeft, om zijn doel te bereiken,
zoo te moeten handelen. Nu onze zaak gewonnen is, wil ik dit niet nader
betoogenmaar wel grijp ik de gelegenheid aan, om de questie, die ons
verdeelde, hier even nader te bespreken.
De tegenwoordige toestand der gemeente-archieven is, ik ben het met
Mr. Van Meurs eens, onbevredigendmaar de wijze, waarop hij dien
wenscht te verbeteren, schijnt mij beslist verkeerd. De rijksarchivarissen
zeiven zouden, naar hij verlangt, het daarheen moeten leiden, dat de ge
meente-archieven naar de rijksdepóts werden overgebrachtgelukte dit niet,
dan zouden zij die archieven toch zeiven moeten ordenen en beschrijven.
Ik zou het eene even beslist noodlottig vinden als het andere. Want ik
ben van meening, dat het zéér verkeerd zou zijn, zoo het rijksbestuur
bevorderde, dat alle voor de lokale geschiedenis niet onbelangrijke ge-