52 om in het belang der studie van onze economische geschiedenis in den zelfden geest werkzaam te zijn. In het bijzonder kan een dergelijk beroepsregister of register van namen en beroepen van groote waarde zijn bij de raadpleging der notarieele protocollen. Immers deze onschatbare bron voor de kennis onzer economische geschiedenis zal in vele gevallen eerst door het bestaan van een zoodanig register practisch bruikbaar wor den voor den geschiedvorscner. Daarnaast wijzen wij op het belang van dergelijke registers voor de raadpleging der stukken, afkomstig van desolate boedelkamers, wees- en boedelkamers en andere instellingen van gelijken aard. Indien men uit een beroepsregister kan te weten komen, welke gefailleerden of erflaters een bepaald beroep hebben uitgeoefend, kan men ongetwijfeld uit de boedelpapieren, indien deze zijn bewaard, belangrijke gegevens voor de kennis van het bedrijf dier kooplieden en fabrikanten putten en zal men daaraan zelfs niet zelden inlichtingen kunnen ontleenen, die voor de geschiedenis van den tak van handel of industrie, door hen uitgeoefend, van waarde zijn. Evenwel, al zouden wij ten aanzien der laatstgenoemde archieven in het bijzonder op het vervaardigen van beroepsregisters prijs stellen, ons verzoek betreft niet alleen deze groepen van bescheiden. Het is ook toepasselijk op resolutieboeken, transportboeken, ja, op bijkans alle archief stukken, daar alle deze bronnen van belang kunnen zijn voor de studie van den tak van geschiedenis, welker bevordering onze vereeniging zich in het bijzonder ten doel stelt. Het zou ons zeer verheugen, indien het door ons geopperde denk beeld Uwe instemming zou kunnen verwerven en indien door U bij de bewerking der in Uw depót opgenomen archiefstukken daarmede rekening zou kunnen worden gehouden. Namens het Bestuur van het Nederlandsch Economisch-historisch Archief, G. W. Kernkamp, Voorzitter. N. W. Posthumus, le Secretaris. Prinsegracht 11, 's-Gravenhage. Juni 1918. De rechterlijke archieven in Groningen. In de verslagen omtrent 's Rijks oude archieven 1914, 2e deel, blz. 338, leest men de volgende mededeeling van den Rijksarchivaris in Groningen, mr. J. G. C. Joosting: „Een schijnbaar eenvoudige vraag van den burgemeester van Veendam, „om het oude rechterlijk archief dier plaats in bruikleen te ontvangen, 53 „heeft veel moeite gevorderd en een lastige bijzonderheid der vrijwillige „rechtspraak in vroeger tijden aan 't licht gebracht. Bij het nazien, wat „zou moeten worden afgestaan, bleek het, dat de protocollen, onder S. S. „op blz. 51 genoemd in den catalogus der rechterlijke archieven, niet „bestaan, doch dat daarmee worden aangewezen de in de noot onder S. S. „vermelde nummers V enz. De protocollen over 1803 '08 ten name van „Veendam hebben dus (spatieering van mij) tevens betrekking op tal van „andere plaatsen." Wat Joosting wil betoogen, en wat in het voorafgaand citaat ook is te lezen, mits men het woordje „dus" schrapt, is, dat ten overstaan van pastor en kerkvoogden van Veendam acten van vrijwillige rechtspraak werden opgemaakt betreffende onroerende goederen, zoowel binnen als buiten het karspel Veendam gelegen, en dat deze „lastige bijzonderheid" (hetzij door hem of door zijn medewerker dr. Poelman) in of kort vóór 1914 is „aan het licht gebracht". Dat hij dit wil betoogen, blijkt uit hetgeen volgt. Ik citeer nu verder het verslag: „Vóór dat tot wegvoering" (van de Veendammer protocollen uit het rijksarchiefgebouw te Groningen naar Veendam) „zou worden overgegaan, „zou het noodig zijn te bepalen, welke acten met betrekking tot andere „plaatsen in de Veendammer protocollen worden gevonden. Bij het daaruit „voortspruitend onderzoek der andere protocollen bleek geheel hetzelfde „het geval te zijn. En niet alleen gold dit de Veendammer, doch alle „Oldambster protocollen. Dit was een gevolg van de ordonnantie d.d. „30 Juni 1608 van burgemeesteren en raad van Groningen, waarbij de „registratie voor de plaatsen in de Oldambten niet als elders afhankelijk „werd gesteld van de plaats, waar het over te dragen onroerend goed was „gelegen. Voor verschillende rechterlijke protocollen heeft Dr. Poelman „een beknopt overzicht gemaakt, waaruit dit onomstootelijk blijkt. Het „gevolg nu van het voldoen aan de in bruikleen vraging zou zijn, dat „Veendam slechts zeer gebrekkig geholpen werd: het ontving veel te „weinig en het ontving ook te veel." Ik laat nu verder ter zijde die archiefkwestie over het in bruikleen geven en bepaal mij tot de mededeeling van den archivaris mr. Joostino over de voluntaire jurisdictie in de Oldambten. Deze jurisdictie bestond tot 1803 uit twee jurisdictiën, het Wold-Oldambt en het Klei-Oldambt, die na 1795 zich hebben losgemaakt van de stad Groningen, die ze als allodiale heerlijkheden had. Ten overstaan van pastor predikant) en kerkvoogden van elk der kerspelen in de Oldambten werden sommige acten opgemaakt, o.a. die van overdracht van vast goed. Men zie hier omtrent de ook door Joosting geciteerde ordonnantie van de stad Groningen op het zegelen door de predikanten in de Oldambten. Deze ordonnantie is van 1608. Toen in vervolg van tijd in het Wold-Oldambt verschillende

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1918 | | pagina 32