42 Het geheel overziende, zooals dit hierboven kortelijk is geschied kan va"n her Ned 1 derrijZe W°rden tegengesPr°Ken, dat de belangen an het Nederlandsche archiefwezen door de totstandkoming der wet ten erste zullen zijn gebaatimmers aan wat feitelijk reeds bestond is nu thans^al k gegeven> terwii! de nakoming der verplichting tot zorg hans zal kunnen worden afgedwongen; het recht van toezicht waar dh oren met konde worden geoefend, is vastgesteld. Daarmede zijn de voorwaarden voor verdere ontwikkeling op onwrikbaren rechtsgrond ge geven. Alleszins voldoende reden tot tevredenheid. Den extremisten, als mr. van Meurs, die in de pers nog even voor ,,ra;;. e 'nge behandeling in de Tweede Kamer een - trouwens on- te ver H I Waagde °m het tot sta»d Komen der wet verijde en zij hier herinnerd aan het Fransche gezegdele mieux est souvent 1 ennemi du bi™. En dat „ie, goeds werd verkregen zuI n 2 zelfs met kunnen betwisten. 1 Laat ik, in goed vertrouwen op zijne verwezenlijking onder de tegen- woordige leiding van het rijksarchiefwezen hier te lande, eindigen met wensch, dat de waarlijk niet geringe arbeid, noodig voor het naar UW in'Tn Ste"e° T'ïeTOr<lerde Koninklijke besluiten, al of niet in den vorm van Algemeene maatregelen van bestuur, niet al te lang bepaalt" hd tijdstip' waaroP de Kroon hare inwerkingtreding SEERP GRATAMA. Naar aanleiding der rede van den voorzitter. riikf rede1* FeedS laa'Ste ledenver£aderi"g opmerkte, lokt de belang- i M, mr' Muller- waarmede die vergadering geopend werd op verse diende punten weerspraak uit, en ik ga daartoe ,e Ter over omdat de rede van den heer Muller, door hem als voorzitter onzer ver' eemgmg ex cathedra gehouden, bij de buitenstaanders al licht den indruk Zt mo h' htr°den der Vergadering weergaf- Uit hetgeen volgen gaat, moge dan blijken, dat de ondergeteekende althans het lang niet met les wat door den heer Muller gezegd is, eens is. Natuurlijk za" ik Wer - maar "ah voorzitler ter aP™Ke gebrachte onderwerpen aanroeren, deliik bid" u X'T'rent de °PVatting Va" den heer Muleer bepaal- dehjk bedenkelijk acht, zonder dat ik omtrent de andere de conclusie dat Muller ni°tnSenÜre V!detUr' aanvaarden ik ,leb de redE van den'heer in Hp NJ VD°r miJ e" "10et afgaa" °P mijn gehe"g<->» en het verslao- m de Nieuwe Rotterdamsche courant. b Verg. Arch.BI. 1917/18 bl. 112 vlg. 43 1. De heer Muller wenscht de oprichting van provinciale archiefdepöts voor de archieven na 1813 onder wetenschappelijke ambtenaren, die lid onzer vereeniging kunnen worden. Hij erkent, dat hij daardoor eenigszins reageert tegen den tijdgeest, die de voorkeur geeft aan de overbrenging dezer stukken naar de Rijksdepöts in de provinciën, gelijk de Archiefwet die thans voor de archieven der hooge collegiën van Staat reeds heeft vastgesteld. De heer Muller had juister gesproken, zoo hij gezegd had, dat zijn denkbeeld reageert tegen het in de Archiefwet zelve bepaalde. Immers die wet schrijft in art. 11 de geleidelijke overbrenging van de provinciale archieven na 1813 naar de Rijksbewaarplaatsen in de provincies voor, op dezelfde wijze als zij in hetzelfde artikel de overbrenging van de archieven der departementen, der Staten-Generaal enz. naar het Algemeen Rijksarchief gelast. Onder het provinciaal bestuur behoort alleen dat ge deelte te blijven berusten, dat voor den loopenden dienst niet kan worden gemist, de rest behoort naar de Rijksbewaarplaatsen te worden overge bracht. De beheerders der onder de provincie berustende archieven zijn dus griffieambtenaren, die in onze vereeniging even weinig thuis behooren als de departementsambtenaren, die met het beheer van het archief van het departement zijn belast. 2. Onder de bezwaren, die de heer Muller tegen de nieuwe tracte- mentsregeling aanvoert, is ook dit, dat, gelijk hij zegt, de archieven in verschillende klassen worden ingedeeld, wier titularissen verschillend worden bezoldigd, en dat de klasse wordt bepaald door de vraag, of het leven in de plaats, waar het archief gevestigd is, meer of minder duur is. Het gevolg zou zijn, dat de archivaris van een belangrijk archief, zooals b.v. dat van Zeeland, er geldelijk voordeel in zou zien, zoo hij verplaatst werd naar het minder belangrijke Rijksarchief in Noord-Holland. Ik wil de vraag, of de verdeeling in klassen al of niet gewenscht is, in het midden laten maar de voorstelling, die mr. Muller van de zaak geeft, is m. i. in elk geval onjuist en onbillijk. Vooreerst worden de archieven niet in klassen verdeeld, maar de gemeenten. Dan is het de bedoeling niet de ambtenaren in de gemeenten van verschillende klassen ongelijk te bezoldigenintegen deel het doel der regeling is de vergoeding voor de het Rijk bewezen diensten overal gelijk te maken, al is de in geld uitgedrukte waarde dier vergoeding niet overal dezelfde, maar van den levensstandaard in elke plaats afhankelijk. In Haarlem is de in geld uitgedrukte bezoldiging van den archivaris hooger dan te Middelburg, omdat men met hetzelfde bedrag aan geld als inkomen in Middelburg beter kan leven dan te Haarlem. De kans, dat de Rijksarchivaris in Zeeland naar zijne verplaatsing naar Noord- Holland streven zal, omdat de bezoldiging van den te Haarlem gevestigden Rijksarchivaris hooger is dan die van den Rijksarchivaris te Middelburg, is m. i. niet grooter dan die, welke tot dusverre bestond, dat de Rijksarchi-

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1918 | | pagina 27