34 gebracht krachtens Koninklijk besluit. Een algemeene maatregel van bestuur wijst aan de andere archieven, welke in de algemeene rijksbewaarplaats reeds aanwezig zijn, en bepaalt, welke nog zullen worden opgenomen. Andere, d. i. de archieven niet van de bedoelde besturen afkomstig. Ten aanzien van de provinciale archieven geldt mutatis mutandis de zelfde regeling. In de hoofdplaats van elke provincie is een rijksarchief bewaarplaats gevestigd, met de bijzondere bijvoeging, dat voor Zuid-Holland de Algemeene Rijksarchiefbewaarplaats kan worden aangewezen De vereeniging van de archieven van twee provincies is uitgesloten, omdat die bewaarplaats bestemd is tot opneming van de archieven der voormalige provinciale en departementale en van de. tegenwoordige pro vinciale besturen, voorzoover die archieven naar eene archiefbewaarplaats worden overgebracht. Hierbij is er op te letten, dat de betrokken Minister, in dezen waarschijnlijk de Minister van Binnenlandsche Zaken, „voorzooveel de archieven van de provinciale besturen na 1813 betreft, in overleg met het betrokken bestuur" colleges of personen zal kunnen bepalen, welke gedeelten hunner archieven naar de bewuste be waarplaats zullen worden overgebracht. De provinciale besturen, die in dezen in aanmerking komen, zullen meestal zijn de Gedeputeerde Staten. Echter zal hier de vraag zich kunnen opdoen, nu onder „betrokken bestuur" wel zal zijn te verstaan dat bestuur, van hetwelk het archief afkomstig is, welk college of persoon daaronder is te verstaan. Daar hier echter slechts van overleg sprake is, is elke moeilijkheid gemakkelijk te ondervangen. Voorts zij de aandacht er op gevestigd, dat de vraag of de provinciale archieven, opgevat zooals de wet ze omschrijft, rijksarchieven zijn, ter zijde is gelaten en daarmede ook de bepaling, dat dit het geval is met de archieven uit den tijd, dat de gewestelijke besturen functies uitoefenden, die onbetwist op het rijk zijn overgegaan. En dit terecht. Immers op de wijze als nu is geschied, is voldoende duidelijk gesteld, dat die archieven geheel aan dezelfde bepalingen zijn onderworpen als die, welke afkomstig zijn van de rijksbesturen. Natuurlijk ten aanzien van wat de wet regelt, d. i. de geheele publiekrechtelijke zijde voor het onderwerp, terwijl ten aanzien van privaatrechtelijke betrekkingen, vrijwel zonder belang, voorzoover de wet op die archieven van toepassing blijft, geen wijziging is aangebracht. Ter verduidelijking zij bij wijze van voorbeeld er op gewezen, dat als stukken, voor vernietiging aangewezen overeen komstig art. 5, aan de papiermolen worden verkocht, de opbrengst in de 35 provinciale kas zal moeten komen, voorzoover aan te nemen is, dat het papier oorspronkelijk met gewestelijke gelden is aangekocht. Altijd aan- genomen dat als rechtspersoon de tegenwoordige provincie privaatrechtelijk aan het betrokken gewest is opgevolgd. Na dezen uitstap tot ons onderwerp terugkeerende, zij opgemerkt at volgens artikel 7 voor locale archieven, ook buiten de hoofdplaatsen der provincies bewaarplaatsen kunnen worden gevestigd, zoodat ook op de daarheen overgebrachte archieven art. 1 en de volgende algemeene be palingen van toepassing zijn. Met betrekking tot de gemeentearchieven nog een enkel woord, dat evenzeer betrekking heeft op die van waterschappen enz. Het gedeelte der bewuste archieven, dagteekenende van vóór 1813 (voor waterschappen enz. van vóór 1811) wordt overgebracht naar eene door het gemeentebestuur daartoe bestemde bewaarplaats. Dit in alle gemeenten, waterschappen enz. Er zullen dus bewaarplaatsen van zeer germgen omvang zijn, terwijl Burgemeester en Wethouders (bij waterschap pen enz. het dagehjksch bestuur) tevens andere gedeelten der gemeente archieven kunnen aanwijzen, welke naar die bewaarplaatsen zullen worden overgebracht. Op deze archieven, die dus wederom geacht mogen worden met meer voor den dienst onmiddellijk noodig te zijn, is art. 1 van toepassing. Aan de bedoelde besturen is die beschikkingsbevoegdheid ten aanzien van alle archieven onbeperkt voorbehouden. De niet overgebrachte vallen derhalve niet onder deze bepalingen der wet. Een tweede hoofdpunt is dat bij algemeenen maatregel van bestuur de eischen worden vastgesteld voor de benoembaarheid tot wetenschappelijk ambtenaar aan de boven nader aan de hand der wetsbepalingen aangeduide archiefbewaarplaatsen (art. 3). Strekking en reden van dit voorschrift zijn duidelijk genoeg; een woord van toelichting zij echter ten aanzien van de gemeentearchieven, waarmede in dezen die der waterschappen enz. gelijk zijn te stellen, op zijne plaats. Het is zonder meer duidelijk, dat, terwijl in elke gemeente, hoe klein ook, een archiefbewaarplaats, zij het dan van zeer bescheiden omvang, zal moeten worden ingericht, het ongewenscht en dwaas zou zijn te vorderen, dat een speciale ambtenaar, nog daargelaten de wetenschappelijke eischen, als waarvan zoo even sprake, zoude moeten worden aangesteld. Vandaar dat in art. 15 het beheer over de in de bewaarplaats overgebrachte archieven aan den secretaris der gemeente dit met afschaffing van het tweede lid van art. 103 der Gemeentewet, of'van het waterschap enz. is opgedragen. Ten aanzien der laatstgenoemde ook casu quo aan een lid van het dagelijksch bestuur. Echter, en hier grijpt de wet in, het beheer kan, met afwijking van het algemeene voorschrift worden opgedragen aan een archivaris, die een wetenschappelijk ambtenaar moet zijn volgens art. 3. Dat B. en W. de benoeming van een zoodanig J) De vraag rijst, waarom hier niet tusschen haakjes is bijgevoegd een wijze van invoeging, die overigens geen aanbeveling schijnt te verdienen „colleges of personen Het wil mij voorkomen, dat hieraan geen verdere beteekenis moet worden gehecht, al zou het argumentum a contrario in het zinsverband hier niet geheel waardeloos zijn.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1918 | | pagina 23