J. M. J Quarles van Ufford, toenmaals administrateur, chef der afdeelin? innenl. Bestuur, speciaal ten aanzien van de gemeente-archieven een nieuw ontwerp samengesteld, dat ter behandeling op de bedoelde bijeen komst aan den Algemeenen Rijksarchivaris door den Minister was toege zonden bij schrijven van 30 September 1912. Dit ontwerp sloot zich, zoo werd op de bewuste bijeenkomst opge merkt in hoofdzaak aan dat der Vereeniging aan, althans meer dan aan dat, hetwelk op de bijeenkomsten der rijksarchivarisaen in 1908/9 was •vastgesteld, welke omstandigheid bij de behandeling in 1912 een min of meer stekelige uitlating van een der leden omtrent de samenstellino- van het ontwerp door buitenstaanders uitlokte, maar niet verhinderde, dat het behoudens enkele wijzigingen in ééne bijeenkomst door de aanwezigen werd aangenomen. De inleidende opmerking van den voorzitter, Prof. Mr. Fruin die toenmaals als Algemeen rijksarchivaris in plaats van den heer van Riemsdiik was opgetreden, zal daartoe het hare hebben bijgedragen. Hij toch stelde m het licht: de vergadering staat thans tegenover het ontwerp anders dan in 1908 tegenover dat der Vereeniging. Toen was het er om te doen de wet zoodanig te redigeeren, dat zij met de wenschen der archivarissen overeenkwam en aan de in de archiefwereld gestelde eischen voldeed- thans echter geldt het niet zoozeer theoretische eischen te stellen, maar practisch te overwegen, wat op het oogenblik van den wetgever ten e oeve van het archiefwezen kan worden verkregen, en dit zoo juist mogelijk te formuleeren. Daargelaten of het ontwerp eigenlijk niet aan de verlangens der archivarissen voldeed, zeker bleef er na de wederopneming van het zeer agemeene voorschrift omtrent het vereenigen der Koloniale archieven in bewaarplaatsen te Buitenzorg, Paramaribo en Willemstad uit practische overwegingen met het oog op het tot stand komen der wet wel ten onrechte - met veel grond meer tot klagen. Geschiedde die weder opneming ten einde te voorkomen, dat de zaak als van minder beland zoude worden beschouwd, waarbij dan de plaatsing in het wetsontwerp zelf aan het oordeel des Ministers werd overgelaten, de bepalingen over de extra-commercialiteit der archiefstukken werden niet weder ter sprake gebracht. Dat ten aanzien van de hoofdbeginselen, zelfs in minder belangrijk opzicht, met zoude rekening zijn gehouden met het ontwerp zooals d,t uit de beraadslagingen op de bijeenkomsten der rijksarchivarissen was te voorschijn gekomen, kan dus niet worden toegegeven Wel dat enkele bepalingen, die overbodig schenen, zijn weggelaten; hierop zal nog worden teruggekomen. iotoA1S- ^00fdPunten van het behandelde in de bijeenkomst van 29 October 1912 zij hier de aandacht gevestigd op de vervanging der ontegenzeggelijk 31 wel wat in bijzonderheden tredende artikelen omtrent hetgeen naar zijne bestemming in de rijksarchiefbewaarplaatsen te 's-Gravenhage en in de hoofdsteden der onderscheidene provinciën behoort te worden opgenomen, door een meer algemeen geformuleerde regeling, die dan hare nadere uitwerking zoude vinden bij Algemeenen maatregel van bestuur. Zij werd nu in dezer voege geformuleerd, dat de eerstbedoelde bewaarplaats bestemd is tot bewaring van de archieven der besturen, wier rechten of functiën zich over het geheele Rijk hebben uitgestrekt of uitstrekken, voorzoover zij naar een rijksarchiefbewaarplaats worden overgebracht terwijl in de depóts in de hoofdjolaatsen van elke provincie zullen worden opgenomen de archieven der voormalige provinciale en depar tementale besturen, en van de tegenwoordige provinciale besturen, voor zoover die niet onder die besturen berusten, terwijl de mogelijkheid van aanvulling krachtens Algemeenen maatregel werd opengesteld. Het valt niet te ontkennen, dat voor den niet ingewijde deze bepalingen over zichtelijker zijnof zij zoo afdoende zijn als de oorspronkelijke, zal moeten blijken. Intusschen hier geldt het, nadere administratieve maatregelen te nemen in overeenstemming met en ter uitvoering van deze bepalingen. Daarbij zal men zich aan de in overeenstemming met de bewuste bepa lingen reeds gegeven voorschriften kunnen houden Het andere punt, dat reeds nu niet onopgemerkt mag worden voor bijgegaan, is de verwerping, met algemeene stemmen behalve die van den voorsteller, eener serie amendementen van den heer van Meurs. Deze hadden gezamenlijk de strekking, om „de gemeentearchieven naar de rijksdepöts over te brengen en ze alleen aan die gemeenten, die voldoende waarborgen van eene goede verzorging harer archieven bieden, in bruikleen terug te geven". De voorsteller beriep zich daartoe op het praecedent der gerech telijke en notariëele archieven, en op het niet te ontkennen feit, dat ver- waarloozing van archieven door gemeentebesturen nog maar al te veel voorkomt. Het ontwerp toch geeft hier een tweeslachtige regelingboven dien zijn vele dier besturen geneigd ze af te staan, zoo het Rijk maar bereid is ze over te nemen. Daartegen werd in de eerste plaats gewezen op het ongewenschte, om in het stadium, waarin de zaak thans verkeerde, een zoodanige radicale bepaling op te nemen, die naar alle waarschijn lijkheid veel oppositie zoude uitlokken en daarmede het tot stand komen der geheele wet in gevaar zoude kunnen brengen. Voorts werd gewezen op de maatregelen, die tegen in dezen nalatige gemeenten volgens het ont werp kunnen worden' genomen en zelfs overbrenging naar een rijks bewaarplaats kunnen ten gevolge hebben, terwijl aan goedgezinde maar onmachtige gemeenten hulp van rijkswege kan worden verleend, en ten slotte 30 Verg. Besch. Min. v. Binnenl. Z. van 10 Juni 1897 (La. A. Afd. K. en W.).

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1918 | | pagina 21