18 uitvoerig de krant te lezen en nu en dan naar de komedie te gaan. Er zullen altijd zulke archivarissen zijn dat kan niet anders, en het zou dwaas zijn, daartegen op te komen. Maar mijn ideaal vervullen deze heeren toch nog niet; hun gedragslijn is goed en correct, maar naar mijn smaak wat koud en droog, wat dor en vlak: er is geen fleur bij en geen geur. Maar ik hoor mij toevoegen: „Hoe kunt gij, voorzitter onzer ver- eeniging, beweren, dat zulke heeren uw ideaal niet vervullen? Gij zijt ambtelijk verplicht deze heeren te prijzen want het programma der vereeni- ging is er van den beginne af op aangelegd geweest, om dergelijke archiva rissen te kweeken. De regeering neemt, als zij doet zooals gij zegt, alleen ons programma over." In zulk eene bewering zou echter wel iets waars schuilen, maar ook iets onwaars. Inderdaad heeft onze vereeniging altijd op den voorgrond gesteld, dat de archivaris in de eerste plaats zijn archief moest ordenen en beschrijven, om het geschikt te maken voor het ge bruik; zij heeft er ook altijd op aangedrongen, dat de archivarissen heter met kracht op zouden toeleggen, dat de archieven gebruikt werden voor het opstellen van rapporten over de rechten van rijk en gemeente met betrekking tot allerlei geschilpunten, die zich voordoen in de praktijk, op de praktijk dus. In den tijd, toen onze vereeniging opgericht werd, was dat ook nuttig, zelfs noodig. Want bij de Nederlandsche archieven waren toen voornamelijk personen aangesteld, die voor de eene of andere be trekking, gewoonlijk eene letterkundige, niet geschikt waren gebleken. Zij deden dus wel eens wat voor de ordening en de beschrijving van hunne archieven, maar niet geregeld en zonder systeem; tot het maken van juridische rapporten ten bate der praktijk waren zij slechts zelden in staat. Gewoonlijk stelden zij dus, als dilettant-historici, nu en dan eens een historisch opstel letje samen, dat niet altijd veel te beteekenen had. Het gevolg was na tuurlijk, dat de archieven even weinig bruikbaar bleven als vroeger en dat ook de waardeering van het ambt op het vriespunt bleef. Daarom had onze vereeniging niets nuttigers en niets haastigers te doen, dan aan te dringen op den plicht tot ijverige inventarisatie, en ook op het nut van juridische rapporten, die de belangstelling der regeering in de archieven zouden kunnen bevorderen. En niet alleen was dit destijds noodig en voortreffelijk; maar het is dit ook nog steeds. Onze vereeniging heeft echter, zoover ik mij herinner, pooit beweerd, dat met deze zaken, die zij proclameerde als de eerst en meest noodige, de archivarissen alles zouden verricht hebben, wat redelijker wijze van hen gehoopt mocht worden, allerminst, dat tot in lengte van dagen, wanneer het gestelde doel tot zekere hoogte bereikt zou zijn, niets anders van hen verwacht zou kunnen worden. Immers men kan een goed en correct pro gramma hebben voor Jan en alleman, en daarnaast ook hoogere idealen koesteren, die men niet van een ieder eischen mag. En nu vrees ik, dat 19 en ,7 7 T,el ue' at ik bePaaIdeIiJ'k va" de archivarrissen verwacht en altijd verwacht heb, door de beide aangeduide maatregelen, indien het inderdaad mocht blijken dat zij als regeringssysteem beschouwd moesten Z riï' nZr beIemmerd dan aangemoedigd zou worden, al begrijp ik dat dit allicht geenszins de bedoeling van de regeering zou zijn H-t ideaal der regeering moet m. i. zijn, de beide efschen'te combLerZ de archieven nuttig te maken voor de studie èn voor de praktijk- het Onzf 'Z f T 'k Wi' dit toelichten! Onze ambtgenoot Ebell heeft, naar het mij voorkomt, den vinger op de wond gelegd, toen hij onlangs, ter gelegenheid van de verbetering der sa arieering, opmerkte: „De vraag is, of in verband met de berekening van den pensioensgrondslag niet het gevaar dreigt, dat de oudere ambte naren, de meest geschikte en meest bekwame dus, aan wier behoud aan eenzelfde archief men dan ook de meeste waarde moet toekennen ten slotte niet zullen trachten in eene gemeente van eene hoogere klasse geplaatst te worden. Dat is juist wat ik ook gevreesd heb, toen ik van de ongeschikte verdeeling der archieven in klassen kennisnam; want die ver deeling ,n klassen kan, vooral ook door het daarmede verband houdende verschil in de pensioeneering, leiden tot een systeem van geregelde promotie en wel - nu de verdeeling m. i. zoo verkeerd is - tot eene promotie naar de arch.var.aten, die beter bezoldigd worden, niet naar de archivariaten die belangrijker en moeilijker zijn en dus meer inspanning vorderen Zulk een systeem zou administratief onberispelijk zijn; maar het zou voet geven aan de ordinaire eerzucht, niet aan de goede; het zou voor treffelijke ambtenaars vormen, maar geene menschen van studie, zooals wij toch moeten wenschen. Volkomen ben ik het altijd eens geweest met het aangehaalde gezegde van De Stuers, die in den regel meer gelijk had dan zijne vele vijanden wel wilden erkennen. Ik was overtuigd, dat hij deze zaak helderder en beter inzag dan de meeste anderen, en ik ben daarvan meer overtuigd geworden, hoe langer ik in het archiefwezen werk zaam ben geweest. Altijd heb ik vast geloofd, en ik geloof nog, dat een archivaris, d,e lang in hetzelfde archief werkzaam is geweest, n^et alleen beter werk kan leveren dan iemand, die er nieuw inkomt (geen verstan dig mensch zal dit tegenspreken), maar zelfs dat hij meer werk kan leveren (wat de meesten met inzien). Immers naarmate men zich meer inleeft in het archief, dat men beheert, leert men allengs begrijpen hoe de zaken daar in elkaar zitten; reeds de inventarisatie en de juridische rapporten, die onze vereeniging van den aanvang af met nadruk heeft aanbevolen, worden door zulk een langdurig verblijf beter en gemakkelijker. aar bovendien wordt het den archivaris, die zijn depot grondig kent gemakkelijker, om zonder veel moeite ook iets meer zelfstandigs te ver richten, ook iets hoogers dan het programma der vereeniging terecht aan-

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1918 | | pagina 15