8 meente-archieven uit de gemeenten werden weggevoerd en aldus de lokale geschiedschrijving in die plaatsen vermoord werd. En niet minder beden kelijk zou ik het vinden, als de rijksarchivarissen zich zeiven met de ordening en beschrijving van de tallooze, gewoonlijk niet zeer belangrijke dorps archieven gingen bezighouden en zoodoende, als noodzakelijk gevolg, hunne ambtstaak, de ordening en beschrijving der veel belangrijker rijks- depóts gingen verwaarloozen. Beide zaken dienen m. i. met nadruk gekeerd te worden. Maar het tegenovergestelde uiterste, het niet omzien naar de zeer dikwijls noodlottig verwaarloosde gemeente-archieven, is toch een euvel, dat niet minder behoort geweerd te wordenal keur ik de mid delen van redres van Mr. Van Meurs af, in dit opzicht sta ik aan zijne zijde. Gelukkig kan, naar ik meen, langs anderen weg hulp geboden worden, hetzij door uitbreiding van de instructie der rijksarchivarissen, hetzij door vaststelling van een Koninklijk besluit, het eerste van de serie die wij verwachten. Ik denk mij de zaak aldus. De Archiefwet heeft in art. 18 vastgesteld, dat bij voortdurende verwaar- loozing van een gemeente archief het rijksbestuur zal kunnen ingrijpen, om den toestand te verbeteren en het archief te redden. Aan dat artikel vast- knoopende, kan, dunkt mij, de regeering den rijksarchivarissen opdragen, om hetzij zeiven, hetzij door een hunner ambtenaren jaarlijks een vast (niet te groot) aantal gemeente-archieven (b.v. tien) te bezoeken. Waarschijnlijk zal het dan blijken, dat de groote meerderheid dier archieven verzorgd behoort te worden; in den regel zal echter~door de gemeente-besturen zeiven deze verzorging niet op geschikte wijze ter hand genomen kunnen worden. Daarom worde in iedere provincie een ambtenaar aangesteld, die in den loop van het jaar de tien geïnspecteerde archieven, voorzoover zij in onvoldoenden toestand verkeeren, onder toezicht van den rijksarchivaris, zal ordenen en beschrijven. Deze ambtenaren zullen denkelijk door de Provinciale Staten van een klein tractement (desnoods met rijkssubsidie) voorzien kunnen wordenterwijl dit door bijdragen van de gemeenten, die geholpen worden, kan aangevuld worden. Zoo zal ons korps elf leden rijker worden, en in afzienbaren tijd zullen alle Nederlandsche gemeente archieven behoorlijk geordend zijn. Zoowel Mr. Van Meurs als zijne tegenstanders zullen dus, dunkt mij, tevreden gesteld worden. Over eene andere aangelegenheid, die met de vorige verwant is, kan ik u heugelijke berichten geven. In de provincie Groningen hebben de Staten in het afgeloopen jaar een eigen archiefgebouw gesticht, waarin hunne nieuwe archieven (na 1813) behoorlijk geborgen zullen worden; ik ver moed, dat dit wel gevolgd zal worden door de aanstelling van een spe- cialen ambtenaar, die met de ordening en beschrijving dezer stukken belast zal worden. In Gelderland zijn plannen in dezelfde richting in voorbe- 9 reiding. En naar wij weten, zijn zulke provinciale depóts reeds vroeger verrezen in Noord-B-iabant en in Utrecht. Ik ben mij bewust, dat deze strooming eenigszins reageert tegen den tijdgeest, die de voorkeur geeft aan de overbrenging der provinciale archieven naar de rijksdepöts in de provinciën, gelijk de Archiefwet dit thans ook reeds heeft vastgesteld voor de archieven der Hooge collegiën van Staat. Misschien is het dus wat ouderwetsch, zoo ik nog altijd den indruk heb, dat de regeling, die ik aanduidde, voortreffelijk is, omdat de ordening van nieuwe archieven toch wel andere kundigheden en ook andere neigingen vereischt dan men ver wachten mag van de beheerders der oude archieven, die zich nu eenmaal voorbereid hebben op het leeren kennen van oude toestanden en daarop hun zin hebben gesteld. Maar al is de zaak mij dus sympathiek, ik zie toch wel een gevaar, waarop ik even nadruk wil leggen. De personen, die men voor het beheer van de nieuwe provinciale archiefdepóts aanstelt, zijn vogels van andere pluimage dan wij archivarissen. Zij moeten dit zijn; maar zij moeten toch met ons zekere eigenaardigheden gemeen hebben. Zij moeten be paaldelijk inzicht hebben in de beste wijze van het ordenen en beschrijven van archieven en die kennis missen zij gewoonlijk door gebrek aan doel matige voorbereiding. Daarom zou ik wenschen, dat de provinciale be sturen de hulp der rijksarchivarissen inriepen, om te trachten den aange- stelden personen, indien zij onvoldoende voorbereid bleken, die noodige kennis bij te brengen. Het komt mij nuttig voor, dat zij, al behoeven zij natuurlijk geene paleographie en geene diplomatiek te leeren, toch een korten tijd als volontairs op de rijksarchieven werkzaam gesteld worden; ik zou ook wenschen, dat zij leden werden van onze vereeniging en zoodoende kennis maakten met de zaken, die ons beiden aangaan. Want wij hebben niet alleen gemeene belangen; maar het is ook ons be lang dat de nieuwe archieven de provinciën beheerd worden, zooals ze naar onze overtuiging en naar onze ervaring beheerd moeten worden. Eene andere regeling, voor de rijksambtenaren in ons midden van groot belang, is almede in het afgeloopen jaar tot stand gekomen, en wel met bekwamen spoed, wellicht zelfs (de omstandigheden maakten het noodig) met iets te grooten spoed. Eene rijkscommissie heeft in een omvangrijk en voortreffelijk rapport eene nieuwe regeling van de tracte- menten der rijksambtenaren voorgesteld, die gedrukt en ter algemeene kennis gebracht is, met de bedoeling dat de betrokken ambtenaren daarover hun gevoelen zouden uiten. Onze vereeniging heeft van die gelegenheid een dankbaar gebruik gemaakt, hoewel de zéér korte tijd, die daarvoor beschikbaar gesteld werd, de gelegenheid niet gaf tot behoorlijke over weging en gezamenlijk overleg. Aan onze medelen Van Meurs, De Hullu,

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1918 | | pagina 10