30 de kerk eerlang even eenstemmig moge zijn in haar oordeel over dit reglement, als zij het waren, die het der kerk hebben aangeboden." Na al het hier medegedeelde is, dunkt ons, verdere commentaar over bodig. Onnoodig te zeggen, dat we er ons ten zeerste over verheugen, dat de Synode van dit jaar in deze zaak, trouwens geheel liggende in de neutrale zóne, nu eens over het fatale cijfer: 10 tegen 9 is heengekomen, en het Reglement met algemeene stemmen voorloopig heeft aangenomen. Merkwaardig is zeker ook wel dit, dat het besluit van de Synode, gevallen korten tijd na het besluit van onze vergadering van 30 Juni 1.1. over de private archieven en geheel onafhankelijk daarvan, zich in beginsel volkomen daarbij aansluit; immers in het Reglement wordt ook onom wonden uitgesproken, dat de belangrijke categorie van private archieven als de kerkelijke archieven vormen, eerst nadat is gebleken, dat ze door de eigenaars onvoldoende worden verzorgd of onvoldoende voor weten schappelijk onderzoek worden toegankelijk gesteld, naar een openbaar archief zullen worden overgebracht. Wat het laatste punt betreft, de nieuwe bepaling in art. 6, die in alle vorige concept-reglementen nog werd gemist, dat „het gebruik der archieven voor ieder openstaat, mits voldoende blijke, dat het den aanvrager om zuiver historisch onderzoek te doen is", geeft thans voldoende waarborg, dat de kerkelijke archieven, nadat het reglement ook definitief zal zijn aangenomen, voortaan op onbekrompen wijze voor het wetenschappelijk onderzoek zullen openstaan. L. LASONDER. Kleinere bijdragen. De eerste proclamatie van den prins van Oranje in 1813. Toen de prins van Oranje 30 November 1813 te Scheven ingen aan wal stapte, bracht hij uit Engeland eene proclamatie mede, gecontrasig neerd door Hendrik Fagel, die in de Brieven en gedenkschriften van Van Hogendorp (V. blz. 39) wordt vermeld. Toen de prins op den avond van dien dag bij Van Hogendorp kwam, hield hij „in zijne hand een langen blikken koker, dien hij mij overgaf In den koker stak zijne eerste Publicatie, meestal genomen uit mijn Holland is vrij. Ik heb dezelve nog in handen, en gis dat ik op dat ogenblik de Nederland- sche Natie verbeeldde, zodat dit stuk als het ware, het eerst maatschap pelijk verdrag was tusschen Vorst en volk." De proclamatie en de blikken koker, waarin zij vervat was, zijn door de erfgenamen van Van Hogendorp getrouw bewaard en eenige jaren geleden, tegelijk met de andere familie papieren, naar het Algemeen Rijksarchief overgebracht (zie Verslagen omtrent 's Rijks oude archieven 1913, blz. 250, no. 121). 31 Intusschen bestaat er van dezelfde proclamatie nog een tweede exem plaar, eveneens berustende in het Algemeen Rijksarchief, en hoewel niet kan worden bepaald, hoe het daar gekomen is, ongetwijfeld even authentiek als het in de verzameling Van Hogendorp berustende. Beide stukken zijn geteekend door den prins en gecontrasigneerd door Fagel, op beide stukken is hetzelfde zegelstempel afgedrukt, en beide zijn op hetzelfde Engelsche papier, gemerkt J. Whatman 1804, met dezelfde hand geschreven. Het merkwaardige van het geval is echter, dat beide origineele stukken niet geheel gelijkluidend zijn. Ik bedoel nu niet, dat de spelling hier en daar verschilt, of dat het eene exemplaar kwistiger is in het gebruik van hoofdletters dan het andere. Neen, er zijn meer positieve verschilpunten aan te wijzen. Ten bewijze geef ik hier het laatste gedeelte der procla matie volgens den tekst van het exemplaar der collectie Van Hogendorp met de zakelijke varianten van het andere exemplaar. „Alle Partijschap moet voor altoos van onder (dit woord ontbreekt in het tweede exemplaar) Ons gebannen zijn. Geene poogingen zullen van mijn kant, en van die van de mijne, onbeproefd gelaaten worden om Uwe Onafhang- lijkheid, Uw geluk en voorspoed te verzeekeren en te bevestigen. Mijn Oudste Zoon, die onder den onsterflijken Lord Wellington, zich de roem Zijner Voorvaderen (het tweede exemplaar heeft: Voorouders) niet onwaardig getoond heeft, staat mij binnen korte (het tweede exem plaar heeft: kort te) volgen. Vereenigd U dan, Waarde Landgenooten met hart en ziel met Mij, en Ons gemeene Vaderland is gered. De oude tijden zullen weldraa herleven, en Wij zullen aan Onze Kinderen de dier- baare Panden kunnen overmaaken die Wij van Onze Voorouders (het tweede exemplaar heeft: Voorvaderen) ontfangen hebben." Gelijk men ziet, de verschilpunten hebben geen verschil in de beteekenis der proclamatie ten gevolge, maar zij bevestigen toch ten volle wat bij de bespreking der quaestie Landgenooten bondgenooten is gebleken, nl. dat men weinig waarde aan den juisten tekst van een staatsstuk van beteekenis, als deze eerste proclamatie van den prins zeker is, hechtte. Wellicht heeft er van de proclamatie nog een derde exemplaar bestaan, waarnaar de gedrukte tekst gevolgd is. Althans het in plano gedrukte exemplaar der proclamatie, dat van het departement van Binnenlandsche Zaken hierheen is overgebracht, (Verslagen omtrent 's-R ij k s oude archieven 1908, blz. 92, no. 2606) gaat nu eens met den tekst van het stuk in de verzameling Van Hogendorp, dan weder met dien van het andere origineel mede. Met den eersten tekst heeft het „van onder Ons gebannen" en „die Wij van Onze Voorouders ontfangen hebben" gemeen maar het volgt het tweede exemplaar, waar het leest „de roem Zijner Voorouders" en „staat mij binnen kort te volgen". En de Staatscourant, die in haar tweede nummer de proclamatie

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1917 | | pagina 21