16 kunnen hieraan toevoegen, dat wij om bijzondere redenen ook aan som mige partikuliere papieren, bepaaldelijk aan handelspapieren, bij- uitzonde ring den naam van archieven willen gevenen wij kunnen dan de opsom ming van de ter vergadering genoemde praktische redenen doen volgen. Deze oplossing zal niet fraai zijnmaar zij zal het voordeel hebben, dat wij een duidelijk geformuleerd systeem zullen hebben en rekenschap zullen geven, waarom wij dit aldus vaststellen, niet anders. Ik wensch geene keus te doenhet schijnt mij ook niet noodig, op het oogenblik over de zaak te debatteeren. Maar ik wil de questie, waarom het gaat (en ging), duidelijk stellen, omdat zij het fundament is van onze Handleiding; op dit punt mag geenerlei onduidelijkheid, geenerlei twijfel bestaan. Urgent is de zaak echter niet, daar het principiëele besluit genomen is; eerst wanneer de herziening van de Handleiding aan de orde komt, zal in dezen ook een nader besluit genomen moeten worden. Maar reeds thans, nu de moeielijkheid recent is en ieder ze dus beoor- deelen kan, heb ik ze duidelijk willen maken ieder kan dan over de thans m. i. noodige wijzigingen der Handleiding op zijn gemak nadenken. S. MULLER Fz. Advies van het hof van Holland aan het Departementaal bestuur van Holland over de scheiding tussen rechts- en bestuurszaken, 21 September 1802. Voordat het nieuwe stelsel van inrichting van de gemeentebesturen en de rechterlike macht in 1811 zijn beslag kreeg, heeft de vraag, waar de grenzen tussen de rechterlike en de bestuurlike macht lagen, enige malen het onderwerp van een regeringsonderzoek uitgemaakt, eerst in 1674, waarover beneden, daarna in 1800, om te komen tot bepaling van de verschillende plaatsen waar de oude archieven zouden bewaard worden en ten laatste in 1802, om te regelen, welke zaken, buiten de eigenlike rechtszaken, aan de rechtbanken en welke aan de gemeentebesturen zouden worden overgelaten. Het reglement voor het departement Holland, vastgesteld door het Staatsbewind bij publikasie van 12 April 1802 en aangenomen door de stemgerechtigden volgens publikasie van 4 Junie d.a.v., bevatte over die scheiding in rechterlike en bestuurlike zaken het volgende voorschrift (Art. 161): Zie de stukken, uitgegeven in dit blad, 1899/1900, blz. 34—41, en 1901/2, blz. 157—159. 17 Het advies van het hof van Holland is van 21 September 1802 en werd gedrukt (in acht folio-bladzijden). Een eksempiaar bevindt zich in het archief van het hof, een ander in dat van het Departementaal bestuur. Zover mij bekend is, is op dit stuk nog nooit de aandacht gevestigd, hoewel het een belangrijke bijdrage levert tot de kennis van de inzichten van hen die nog onder de oude toestanden leefden, en dat van een zo bevoegd lichaam als het hof van Holland. Het stuk is zeer uitvoerig, waarom het hier bezwaarlik in zijn geheel kan afgedrukt worden. Toch is de kennis van de voornaamste inhoud van belang te achten, omdat, zolang het voorschrift nog geldt, dat de rechterlike gedeelten van de gemeentearchieven in de rijksarchieven moeten bewaard worden, de vraag waar de grens tussen bestuur en (vrijwillige) rechtspraak lag, van prakties belang is. Ik laat daarom hier de inhoud volgen, zoveel besnoeid als dat kon zonder aan het betoog te kort te doen. De vraag die het hof volgens besluit van het Departementaal bestuur van 3 September 1802 moest beantwoorden, luidde: Het hof maakt eerst de opmerking, dat de vraag dus geen betrekking heeft De vraag heeft dus alleen betrekking Het hof behandelt nu, in overeenstemming met de gestelde vraag, eerst de zaken die aan de rechtbanken moesten opgedragen blijven, daarna die welke haar moesten opgedragen worden. Het Departementaal Bestuur bepaalt nog insgelijks, voor en aleer de Reglementen voor den voet en wijze van inrichting der Rechtbanken, aan hetzelve voorgedragen, zullen goedgekeurd worden, welke andere zaken, behalven de zoodanigen die eigenlyk gezegde Rechtszaken zijn en tot de contentieuse Jurisdictie behoren, aan dezelve Recht banken zouden moeten worden of blijven opgedragen, ofte wel integendeel overgelaten aan de Gemeente-Besturen of eenige andere bestaan hebbende Collegiën, die hiertoe alsnog bevoegd mogten kunnen worden geoordeeldhet neemt deswegen alvorens het advis in van het Hof van Justitie, en zorgt, dat ook ten dezen opzigte, zooveel mogelyk, eene gelijke regeling en inrichting plaats hebbe over het geheel Departement. Welke andere zaken behalven de -zoodanigen die eigenlijk gezegde Rechtszaken zijn en tot de contentieuse Jurisdictie behooren, aan de Rechtbanken zouden moeten worden of blijven opgedragen, ofte Wel integendeel overgelaten aan de Gemeente-Bestuuren of eenige andere bestaan hebbende Collegiën, die hiertoe alsnog bevoegd mogten kunnen worden geoordeeld tot zuiver politieke zaken, dat is, tot dezulken dewelke specteeren de rust en het Welzijn der Ingezetenen in het algemeen en als een lichaam beschouwd, of, zooals de Staten van Holland die beschreven hebben, welke zoo de Administratie Van Stads Goederen ende innekomen, als den welstand en de bewaringe der Steden betreffen: Men zie De Korte Verthooninge van het Recht bij den Ridderschappe, Edelen en Steden Van Holland en Westfriesland gebruyckt, van 1587. A. Tot zoodanige zaken welke, ofschoon niet behoorende tot de Contentieuse Jurisdictie, echter, zoo al niet algemeen, althans bijna overal in Holland, bij de Collegiën van Justitie behandeld wierden, en B. Voornamelyk tot die gemengde zaken, die Causae Politico-juridicae, welke zoo wel het nut en voordeel der Ingezetenen in het algemeen, als het particulier belang van individueele Persoonen geacht worden te concerneeren, en die wel in die kleine Steden en ten Platten Lande van Holland bij de gewoone Rechtbanken onder den naam van Schout en Schepenen, doch in de meeste Steden van Holland bij een gecombineerd Coilegie, bestaande uit Schout, Burgemeesteren en Schepenen, onder den naam van De Magistraat, De Wet, of Die van den Gerechte, pleegen behandeld te worden.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1917 | | pagina 14