12
nog in zorg over eene andere onwaardeerbare verzameling, het archief
van de Bourgondische rekenkamer met hare tallooze middeleeuwsche reke
ningen, dat te Rijssel ligt, midden in het gebied van den woedenden strijd.
Men heeft aan onze regeering verzekerd, dat de stukken veilig waren
maar ik weet, dat de overbrenging naar Brussel toch overwogen is, maar
nog niet heeft plaats gehad. Moge een tweede onherstelbare ramp allen,
die in België's schoone geschiedenis belang stellen, gespaard blijven
Ten slotte kom ik tot de personalia. Twee ambtgenooten zijn ons
ontvallenEversen, dien ik reeds vermeldde, en De Leur, dien ik van heeler
harte een afscheidsgroet gewijd heb in ons orgaan. Twee ouden van dagen
verlieten onsBruinvis, die op zijn buitengewoon hoogen leeftijd zijne
belangstelling in de geschiedenis van Alkmaar nog niet verloren heeft en
die, al moet hij ten slotte zijne dagelijksche bemoeiingen met het archief
opgeven, toch nog even wakker blijft als vroeger. En Nanninga Uitter-
dijk, in vergelijking met hem een jong man, maar die toch, na een eer
vollen staat van dienst, als meer dan 70 jarige het archief van Kampen,
dat hij zóó lange jaren met overtuiging gediend heeft, gaat verlaten. Wij
wenschen beiden verdienstelijken mannen toe, dat zij nog jaren mogen
genieten van de rust, die zij ten slotte wenschen. Van Uitterdijk nemen
wij nog geen afscheid, want als voorzitter der Overijsselsche vereeniging
blijft hij zich met ons bewegen in dezelfde sfeer. Ook Roëll, nog zoo
kort onze collega, heeft zijne betrekking weder opgegeven.
Nieuwe personen, jongeren, nemen de opengevallen plaatsen in. Te
Haarlem vinden wij Knappert en Kool, die reeds onze medeleden zijn,
te Alkmaar treedt Mej. Bruinino op, en te; Maastricht Dr. Goossens, die
zich reeds zeer bekend heeft gemaakt op oudheidkundig gebied; beiden
hebben wij reeds lang het voorrecht onze medeleden te noemen. Eerlang
hopen wij ook te Kampen een nieuwen ambtgenoot te verwelkomende
dagbladen hebben ons verklapt, dat het gemeentebestuur de gelukkige
gedachte heeft gehad, om te trachten de personaal-unie van het archivariaat
met het Ieeraarambt in de staatswetenschappen, die onder Nanninoa Uit
terdijk zulke goede vruchten gedragen heeft, te verlengen in zijn opvolger;
wij wenschen het bestuur daarbij het allerbeste succes.
S. MULLER Fz.
Onze Handleiding en de private archieven.
Ik ben bang, de lezers van dit tijdschrift te vervelenmaar ik kan
het niet helpen: na het besluit onzer laatste vergadering schijnt het mij
noodzakelijk, nog eens op de zaak, die in het opschrift vermeld wordt,
terug te komen. De meerderheid der vergadering toch heeft, zoover ik
zien kan, niet alleen mij niet begrepen, hetgeen wel mijne schuld zal
13
wezen, maar ook, wat mijne schuld niet is, onze Handleiding niet.
Immers het is onmogelijk, over iets te spreken „in den zin van 1
en 3 der Handleiding", omdat die elkaar tegenspreken. Onze 3
in hare toelichting inconsequent en zwak beredeneerd strijdt duidelijk
tegen 1: de theorie, die op beide paragrafen rust, is dus onverdedig
baar. Ik wil dit hier even vastleggen.
De definitie, die onze Handleiding geeft van een archief, zegt,
dat het bestaat uit bescheiden, die „ex officio ontvangen (zijn) bij of opge
maakt door eenig bestuur of een zijner ambtenaren" een archief is dus
het uitvloeisel van eene bestuursfunctie of van eene ambtelijke functie.
Aanvankelijk had onze vereeniging gesproken van „het bestuur eener ge
meenschap" later heeft zij (om redenen, die buiten deze questie liggen)
deze uitdrukking weggelaten.
Aan het einde van de paragraaf haalt de Handleiding aan (met in
stemming voor zoover de rijksarchieven aangaat) de definitie van Wacker-
nagel, die een archief definieert als „die Sammlung derjenigen Schrift-
stücke, welche auf dem Wege und zu Zwecken der öffentlichen Ver-
waltung entstanden sind, sowie derjenigen, welche auf dem Weg privater
Verwaltung entstanden, aber durch Uebergang derselben an den Staat
nachtraglich öffentlichen Charakter erhalten haben". Wackernagel
legt dus geheel den nadruk op het karakter van „öffentliche Verwaltung",
en onze Handleiding acht dit ook juist voor de rijksarchieven (en,
bedoelt zij zeker, voor de gemeente-archieven). Niettemin verwerpt zij
deze definitiewant zij past niet op de „archieven van privaatrechtelijke
lichamen".
In aansluiting daarmede gaat nu de Handleiding in paragraaf 3
betoogen, dat „ook besturen of ambtenaren van privaatrechtelijke
lichamen een archief kunnen vormen", en in de toelichting betoogt zij
weder, dat „privaatrechtelijke lichamen", waarvan zij als types noemt:
kloosters, gasthuizen, broederschappen, maatschappijen en vereenigingen,
„in dat opzicht met publiekrechtelijke lichamen zijn gelijk te stellen",
omdat ook hunne „besturen of ambtenaren" zekere serieën van bescheiden
opmaken en ontvangen, en omdat zij dit ambtshalve doen. Alweder ligt
dus de nadruk op het ambtelijke karakter. En als de Han dleiding op
eene andere plaats verklaart, dat ook „een eenhoofdig bestuur" onder hare
definitie van bestuur valt, dan noemt zij als voorbeeld een graaf, dat is
weder een ambtenaar, een ambtenaar van het bestuur eener gemeenschap.
Dit alles loopt m. i. goedhet is volkomen logisch en consequentook
besturen en ambtenaren van privaatrechtelijke lichamen (of gemeenschappen,
volgens de vroegere terminologie) vormen dus archieven.
Maar nu stelt de Handleiding eene nieuwe vraag aan de orde:
deze, of ook partikuliere personen archieven kunnen vormen. Men zou