26 Utrecht al heel spoedig een burgerlijk huwelijk voor schepenen ingesteld, dat gold voor allen, die niet-gereformeerd waren. Maar in de andere provincies moesten de katholieken allerlei kunst grepen te baat nemen om hun huwelijk niet te laten voltrekken door een dominé en toch wettig getrouwd te zijn Ten opzichte van den doop werd, meen ik, naar geen modus vivendi van overheidswege gezocht, althans niet in werking gebracht. De inschrijving in het doopboek der gerefor meerde Kerk, een noodwendig gevolg van de doopsbediening door een dominé, was, althans zoo stel ik mij voor, het eenige middel om de geboorte van een kind ergens wettig geboekstaafd te zien, m. a. w. de oudste doopboeken der gereformeerde Kerken waren ongeveer hetzelfde als onze tegenwoordige geboorte-registers van den burgerlijken stand. Zij verschilden daarvan in dit opzicht, dat iemand, geen lidmaat der gerefor meerde Kerk, niet gedwongen kon worden van overheidswege zijn geweten geweld aan te doen en zijn kinderen te doen doopen op een wijze, die hij bepaaldelijk verwierp. Een zuiver beeld van de geboorten geven die doopboeken daarom niet. Wel is waar wilden de Synoden, dat aan kinderen, wier ouders niet gereformeerd waren, alleen dan dit sacrament toebedeeld mocht worden, wanneer hunne voorvaders tot de gereformeerde Kerk hadden behoord 2), in de practijk zal daarvan niet veel terecht zijn gekomen, ook omdat de burgerlijke overheid, die de bepaling zou kunnen handhaven, gemeenlijk zich niet liet ringelooren door hetgeen de kerkelijke heeren wilden. En dat al reeds vrij vroeg de gereformeerde Kerk zich het monopolie van den doop niet kon verzekeren, blijkt uit het feit, dat de luthersche gemeente te Amsterdam in 1590 een eigen doopboek aanlegde. Voor de katholieken blijkt daarvan niets en ik meen daarom, gezien de opvatting die van katholieke zijde gegeven wordt, dat in de oudste gereformeerde doopboeken van ons land heel wat niet-gereformeerden, in het bijzonder katholieken van onverdachten huize gevonden moeten worden. Een doopeling, ingeschreven in zulk een doopboek, noch zijn ouders of peten behoeven daarom noodwendig tot de gereformeerde Kerk behoord te hebbengegevens omtrent het kerkelijk geloof moeten elders gezocht worden. Het belangrijkste document, dat voor deze voorstelling pleit, is het oudste doopboek der Oude Kerk te Amsterdam, dat, aangelegd nog in den katholieken tijd in 1564, in gebruik was tijdens de Alteratie (1578). Alleen aan de woorden „Memory van de kinderen die in de kristelike ghemeynte ghedoept sijn" midden in dat jaar en aan het in gebruik 27 nemen van een nieuw folio is het te bespeuren, dat er iets geschiedde, want overigens gaat alles in het register door alsof er geen wolkje aan de lucht was. Ook een vermindering van het aantal gedoopte kinderen is nauwelijks te constateeren. Eerst toen na 1625 den katholieken in Amsterdam eenige meerdere vrijheid gegeven werd, konden zij overgaan tot het aanleggen van eigen doopboeken, de eene statie vroeger dan de andere, wat wellicht samen hangt met meerdere of mindere activiteit der Gereformeerden in onder scheidene wijken. Verondersteld kan worden, dat te deze opzichte de practijk in onze steden en dorpen geenszins overal dezelfde geweest is en dat hetgeen ik voor Amsterdam heb meenen te mogen aannemen reeds in 1625, in andere plaatsen eerst in 1660 en elders eerst in de achttiende eeuw gegolden heeft. Indien deze beschouwingen juist zijn, verandert zulks natuurlijk ten eenenmale de bewijskracht welke toegekend moet worden aan de oudste doopboeken onzer gereformeerde Kerken. Ik ben niet in de gelegenheid mij de noodige bewijsplaatsen te verschaffen, die gevonden moeten worden in de besluiten der bestuurscolleges en dus onder onmiddellijk bereik zijn van de beheerders onzer archieven. Aan hun oordeel is het, dat ik mijn denkbeeld onderwerp, omdat deze serieën documenten, al is het gemeenlijk met niet-wetenschappelijke doeleinden, stellig behooren tot onze meest geraadpleegde archivalia. J. W. ENSCHEDÉ. Overheidszorg voor notarieele protocollen. Een algemeene bepaling omtrent het overbrengen van de protocollen der over leden notarissen naar veilige en geschikte bewaarplaatsen, zooals die, welke voor Holland en West-Friesland bij plakkaat van 22 April 1670 werd vastgesteld, heeft voor Zeeland niet bestaan. Daar schijnt deze zaak voor iedere stad of heerlijkheid afzonderlijk door bepalingen van het plaatselijk bestuur geregeld te zijn. In Middelburg b.v. moesten de papieren van overleden notarissen aan de secretarissen der stad worden ter hand gesteld, om in het „secreet comtoir" te worden bewaard; in Zieriksee daarentegen werden zij in den regel overgebracht naar het gerecht. Hoe in laatstgenoemde plaats de zaak in bijzonderheden geregeld was en welke bepalingen dienaangaande in den loop der tijden genomen werden, moge het volgende overzicht leeren. Den 27sten October 1677 bepaalde de Raad van Zieriksee, dat de protocollen der overleden notarissen voortaan, evenals in andere plaatsen gebruikelijk was, naar het gerecht moesten worden overgebracht; den 22sten October 1708 stelde hij vast, dat vóór de overbrenging naar de Vgl. Fruin. De wederopluiking van het Katholicisme in Noord-Nederland, omstreeks den aanvang der XVlIe eeuw in de Gids, 1894, I, 29. 2) Schotel. De openbare eeredienst, 2e uitg., 368.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1915 | | pagina 19